ECLI:NL:RBDHA:2022:4927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
C/09/607414 / 21-162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning naar Schots recht met bijzondere omstandigheden voor afwijking van 50/50 verdeling

In deze zaak gaat het om de verdeling van een echtelijke woning tussen twee voormalige echtgenoten, [eiseres] en [gedaagde], na hun echtscheiding. De partijen hebben gezamenlijk een woning in [plaats 2] in eigendom, maar de verdeling is uitgesteld vanwege een restschuld op de woning. De samenleving van partijen eindigde in 2013, en de woning is sindsdien in waarde gestegen. [eiseres] vordert een verdeling van de woning, waarbij zij aanspraak maakt op de helft van de overwaarde. De rechtbank oordeelt dat de woning aan [gedaagde] wordt toebedeeld, zonder dat hij [eiseres] hoeft uit te keren vanwege de overwaarde. [gedaagde] moet echter wel alle kosten voor de overdracht van de woning en de wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek dragen. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Schotse recht van toepassing is, gezien de omstandigheden van het huwelijk en de echtscheiding. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak een afwijking van de standaard 50/50 verdeling rechtvaardigen, en dat [eiseres] niet hoeft bij te dragen aan de kosten van de overdracht. De beslissing houdt in dat [gedaagde] de woning krijgt toegewezen onder bepaalde voorwaarden, en dat als hij niet aan deze voorwaarden voldoet, de woning verkocht moet worden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/607414 / HA ZA 21/162
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiseres],te [plaats 1], Schotland,
advocaat: mr. R.S. Rabarison, te Amsterdam,
eiseres,
TEGEN
[gedaagde],te [plaats 2],
advocaat: mr. R.H. Lussenburg, te Voorschoten,
gedaagde,
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 4 februari 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de akte van 12 oktober 2021 van [eiseres];
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 12 oktober 2021;
  • het tussenvonnis van 23 maart 2022 waarbij de mondelinge behandeling van 5 april 2022 is bevolen;
  • de akte van [eiseres] van 4 mei 2022;
  • de akte van [gedaagde] van 4 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
Partijen zijn voormalig echtlieden die gezamenlijk een woning te [plaats 2] in eigendom hebben. De samenleving van partijen is in 2013 geëindigd. Op dat moment stond de woning nog “onder water”, zodat partijen met de verdeling daarvan hebben gewacht. Inmiddels heeft de woning overwaarde. [eiseres] vordert de verdeling van de woning. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag naar welke peildatum de woning gewaardeerd moet worden en over de wijze van waardering.
De rechtbank oordeelt dat de woning wordt toebedeeld aan [gedaagde], zonder uitkering wegens overwaarde aan [eiseres]. Wel moet [gedaagde] alle kosten voor de overdracht van de woning en de wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek dragen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Partijen zijn op [huwelijksdd] 2003 te [plaats 1] in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben beiden de Britse nationaliteit en hebben na hun huwelijk tot september 2006 in [plaats 3] te Schotland gewoond. Hierna zijn zij naar Nederland verhuisd.
2.3.
Op 6 juli 2011 hebben partijen samen de woning te [plaats 2] gekocht.
2.4.
[gedaagde] woont sinds eind 2013 alleen in de woning. Partijen spraken af dat [gedaagde] de woning in eigendom zou overnemen. Hiermee hebben partijen gewacht, omdat de hypotheekschuld hoger was dan de waarde van de woning. Partijen wilden allebei wachten met de overdracht totdat de woning niet meer onder water zou staan.
2.5.
Sinds juli 2016 betaalt [gedaagde] de volledige hypotheekrente en de volledige premie op de spaarverzekering die bij de hypotheek hoort.
2.6.
Op 11 november 2019 heeft de Glasgow Sheriff Court de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Rechtsmacht en het toepasselijk recht
2.7.
Op grond van artikel 3 lid 1 sub a EEX-Vo (Verordening (EG) 44/2001) is de Nederlandse rechter bevoegd om over deze zaak te oordelen, omdat [gedaagde] zijn woonplaats in Nederland heeft.
2.8.
Omdat partijen het huwelijk zijn aangegaan op 11 juni 2003, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna HHV) van toepassing. Niet gesteld of gebleken is dat partijen tijdens het huwelijk een afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen. Artikel 4 HHV bepaalt dan dat de eerste woonplaats na het huwelijk het recht bepaalt. In dit geval is dat dus Schots recht.
De verdeling van de woning
2.9.
[eiseres] beroept zich primair op Section 8 (1) (aa) jo. Section 10 § 3A subsection 2A en 2B Family Law (Scotland) Act 1985 en vordert dat de echtelijke woning wordt getaxeerd en toegedeeld aan [gedaagde], waarbij hij gehouden is binnen twaalf weken na de taxatie volledige medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning en het ontslaan van de [eiseres] uit haar hoofdelijke hypothecaire aansprakelijkheid. [eiseres] maakt aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning. Zij stelt dat de woning naar de vrije marktwaarde moet worden gewaardeerd op het moment van de verkoop. Bij de verdeling van de overwaarde hoeft volgens [eiseres] geen rekening te worden gehouden met het feit dat [gedaagde] vanaf juli 2016 de volledige hypotheeklasten heeft gedragen, omdat zij vanaf november 2013 tot juli 2016 een deel heeft meegedragen aan de hypotheeklasten zonder gebruik te kunnen maken van de woning. Daarnaast heeft [eiseres] de gemeentelijke eigenaarslasten betaald vanaf 2016. Als [gedaagde] niet in staat is om de echtelijke woning in eigendom over te nemen, dan vordert [eiseres] subsidiair dat de woning door een makelaar wordt verkocht tegen een door de makelaar te bepalen vraag- en laatprijs.
2.10.
[gedaagde] wil ook toedeling van de woning aan hem met verdeling van de overwaarde van de woning, maar betwist de door [eiseres] gestelde peildatum. Hij voert aan dat de waarde van de woning moet worden bepaald op de datum van einde samenleving: 1 september 2013, dan wel de datum dat [eiseres] niet langer bijdroeg aan de hypotheeklasten: juli 2016. [gedaagde] vindt dat de waarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Omdat partijen zowel in 2013 als in 2016 een restschuld hadden en [eiseres] niet (volledig) bijdroeg aan de hypotheeklasten, is [eiseres] volgens hem nog een bedrag van € 31.466,84 (bij peildatum in 2013), dan wel € 29.559,52 (bij peildatum in 2016) verschuldigd.
2.11.
Naar Schots recht is op de verdeling van het huwelijksvermogen Section 10 § 3 aanhef en sub a Family Law (Scotland) Act 1985, van toepassing. Section 10 § 3 laat geen ruimte voor een billijkheidscorrectie ten aanzien van het peilmoment. Dit betekent dat de rechtbank het peilmoment moet vaststellen op dat moment van de twee wettelijk benoemde momenten dat zich het eerste voordoet: het einde van de samenleving (sub a) of de indiening van het verzoek tot echtscheiding (sub b). In dit geval is dat het moment waarop de samenleving van partijen eindigde, rond oktober 2013.
2.12.
Section 8 (1) (aa) jo. Section 10 § 3A subsection 2A en 2B Family Law (Scotland) Act 1985 waarop [eiseres] zich beroept ten aanzien van haar primaire vordering, ziet op een vordering tot overdracht van de goederen van de ene aan de andere partij in een echtscheidingsprocedure. Dat artikel is in deze procedure niet van toepassing, omdat de echtscheidingsprocedure tussen partijen al in 2019 afgerond en deze procedure dus geen echtscheidingsprocedure meer is.
2.13.
Partijen zijn het niet eens over de exacte waarde van de woning op het moment van uiteengaan, maar zijn het er wel over eens dat de woning “onder water stond”, dus dat sprake was van een restschuld. Toepassing van de hoofdregel van Section 10 § 1 Family Law (Scotland) Act 1985 zou betekenen dat de woning aan [gedaagde] zou kunnen worden toegedeeld tegen de waarde van de woning van eind 2013 onder betaling van de helft van de overwaarde aan [eiseres], maar omdat die overwaarde negatief was, zou [eiseres] de helft van de toen bestaande restschuld aan [gedaagde] moeten betalen in plaats van een bedrag van hem te ontvangen.
2.14.
Maar, anders dan Section 10 § 3 laat Section 10 § 1 Family Law (Scotland) Act 1985 wel ruimte voor een andere verdeling dan bij helfte, op basis van bijzondere omstandigheden (“
shared equally or in such other proportions as are justified by special circumstances”; vgl. t.a.v. de
remedyCollins v Sweeney par. 31).
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van dit geval een andere verdeling eisen, namelijk dat [eiseres] niet hoeft bij te dragen in de in 2013 bestaande restschuld en dat zij niet hoeft bij te dragen aan de kosten voor overdracht van de woning en wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek. De relevante omstandigheden worden hierna in 2.15 genoemd.
2.15.
Partijen hebben de verdeling van de woning in onderling overleg steeds uitgesteld, omdat sprake was van een restschuld die zij geen van beiden wilden dragen. Hoewel partijen het er niet over eens zijn hoeveel de woning sinds hun uiteengaan precies in waarde is gestegen, zijn zij het er wel over eens dat geen sprake meer is van een restschuld maar juist van een aardige overwaarde.
Enerzijds heeft [gedaagde] na het uiteengaan van partijen steeds het leeuwendeel van de eigenaarslasten op zich genomen, was hij als de in Nederland verblijvende schuldenaar het eerste aanspreekpunt voor schuldeisers en heeft hij de waarde van de woning gewaarborgd door deze te onderhouden en verbeteringen aan te brengen. Anderzijds heeft [eiseres] het genot voor de woning moeten missen, terwijl het doorlopende deeleigendom met bijbehorende hypotheekschuld op haar naam haar financiële mogelijkheden flink beperkte. Ook heeft [eiseres] na het uiteengaan van partijen wel enkele (beperkte) eigenaarskosten op zich genomen.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het onaanvaardbaar zou zijn om [eiseres] tot betaling van enig bedrag aan [gedaagde] te veroordelen ter zake van de overdracht van de woning. De woning vertegenwoordigt voor [gedaagde] door de gang van zaken inmiddels een positieve vermogenswaarde, ook na aftrek van de kosten voor de overdracht. [gedaagde] zal daarom alle kosten voor de overdracht van de woning en de wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek moeten dragen.
Wat moet er nu gebeuren?
2.16.
De rechtbank zal de woning aan [gedaagde] toedelen onder de volgende voorwaarden:
1. [gedaagde] krijgt de gelegenheid om binnen vijftien weken na de datum van het taxatierapport schriftelijk aan te tonen dat hij in staat is
a. de hypothecaire geldlening op zijn naam te doen overschrijven
en
b. hiervoor [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.
Als [gedaagde] daarin slaagt, zal de woning aan hem worden toebedeeld.
Toedeling van de woning aan [gedaagde] geschiedt dus alleen als hij op het moment van de notariële levering in staat is het ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige hypothecaire lening te bewerkstelligen.
2. Binnen één week na het schriftelijke bericht van [gedaagde] aan [eiseres] dat hij kan voldoen aan het onder 1 (a en b) bedoelde, geven partijen gezamenlijk opdracht aan een door [gedaagde] gekozen notaris om hen te begeleiden bij de afwikkeling van de levering van de woning en de overname van de hypotheek.
3. Als [gedaagde] er niet in slaagt om aan te tonen en uit te voeren wat staat onder 1 sub a én b, dan moet verkoop aan een derde plaatsvinden. In dat geval moet het volgende gebeuren:
a. Binnen één week nadat de vijftien weken die onder punt 1 staan is verstreken zonder dat [gedaagde] heeft aangetoond dat hij in staat is om aan te tonen wat staat onder 1 sub a en sub b, of binnen één week nadat bleek dat de notariële levering geen doorgang kon vinden omdat [gedaagde] niet in staat was uit te voeren wat staat onder 1 sub a en sub b, geven beide partijen aan een door [gedaagde] gekozen makelaar opdracht tot dienstverlening bij verkoop.
4. Als [eiseres] niet binnen één week na een schriftelijk verzoek daartoe van [gedaagde] meewerkt aan de opdrachtverlening aan de notaris of de makelaar, treedt dit vonnis in de plaats van haar opdracht en toestemming in de zin van artikel 3:300 BW.
2.17.
Alle kosten in verband met de overdracht van de echtelijke woning aan [gedaagde] of aan een derde, inclusief de kosten van een eventuele taxatie en de wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek, komen voor rekening van [gedaagde].
De proceskosten
2.18.
Omdat partijen voormalig echtgenoten zijn, en omdat zij over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat zij elk hun eigen kosten moeten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
deelt de woning aan [gedaagde] toe onder de in 2.16 en 2.17 genoemde voorwaarden;
3.2.
indien [gedaagde] niet voldoet aan die voorwaarden:
bepaalt dat de woning na de in 2.16 genoemde vijftien weken wordt verkocht, zoals omschreven onder 2.16 en 2.17;
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
veroordeelt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, inclusief de in 2.16 vervatte voorwaardelijke veroordeling op grond van artikel 3:300 BW;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.