Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Eiser is op 19 augustus 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘studie’, geldig tot 19 augustus 2022. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 17 februari 2020 ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2019. Op 23 januari 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en zich heeft afgewend van de islam. Terwijl eiser in Nederland verbleef voor zijn studie, werd hij op zijn verjaardag in november 2019 gebeld door zijn familie in Iran. Zijn streng religieuze familie drong erop aan dat eiser moest trouwen. Tijdens dit telefoongesprek heeft eiser aan zijn familie verteld dat hij homoseksueel is, om zo onder de trouwerij uit te kunnen komen. De oom van eiser heeft vervolgens eiser bedreigd met de dood. Ook andere familieleden, waaronder zijn moeder, oma en neven, hebben eiser bedreigd. Eiser kreeg in december bericht van de universiteit dat het lesgeld, dat zijn familie in Iran tot dan toe betaalde, niet was betaald waardoor eiser moest stoppen met zijn studie. Eiser heeft daarna zijn asielaanvraag ingediend. Hij vreest bij terugkeer naar Iran te worden gedood door zijn familie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser acht verweerder geloofwaardig. De homoseksuele geaardheid van eiser acht verweerder ongeloofwaardig, evenals de problemen met zijn familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De afwending van de islam acht verweerder wel geloofwaardig. Dit leidt er echter niet toe dat sprake is van vluchtelingschap, nu eiser heeft verklaard dat hij door zijn afwending nooit problemen heeft ondervonden en deze problemen ook niet verwacht bij terugkeer.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. Ten onrechte acht verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig. De beoordeling hiervan heeft op onzorgvuldige wijze plaatsgevonden, nu er een verkeerde bewoording en typefouten in het voornemen staan. Verder dient verweerder te onderbouwen dat de hoormedewerker gekwalificeerd was om gehoren met lhbti-asielzoekers af te nemen, nu eiser dit in de zienswijze heeft betwist. Gelet op de kwaliteit van de besluitvorming is ofwel ten onrechte geen lhbti-coördinator geraadpleegd ofwel is deze coördinator onbekwaam. Verweerder gaat in de beoordeling van de seksuele geaardheid uit van stereotypen. Tegen de achtergrond van de geestelijke ontwikkeling en het tijdsverloop heeft eiser duidelijk verklaard over zijn geaardheid. De gevoelens die hij op zeventienjarige leeftijd heeft ervaren, heeft hij met de nodige distantie weergegeven. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser het verschil niet kan duiden tussen een vriendschap en een seksuele relatie. Ook heeft verweerder ten onrechte een periode van acceptatie en een worsteling van eiser verlangd. Verder heeft verweerder in strijd met WI2019/17 de elementen ‘kennis’ en ‘activiteiten’ terzijde gesteld. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte afwending van de islam voert eiser aan dat sprake is van atheïsme. Van zowel atheïsten als afvalligen kan geen terughoudendheid worden verlangd. Eiser wijst hierbij op de uitspraken van de Afdelingvan 19 januari 2022.De motivering van verweerder dat geen sprake is van vluchtelingschap omdat eiser geen problemen bij terugkeer verwacht, is niet deugdelijk. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij in Iran zijn ongelovigheid verborgen hield en dat hij wel weer terughoudend zou kunnen zijn bij terugkeer, maar de vraag is of dit van eiser gevergd kan worden. Daarbij is het langdurige verblijf van eiser buiten Iran mede van belang.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is of verweerder ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft geen gronden gericht tegen de door verweerder ongeloofwaardig geachte problemen met zijn familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid.
6. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder WI 2019/17. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen in het land van herkomst, contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een lhbti-geaardheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. De rechtbank acht deze wijze van beoordeling aanvaardbaar.
7. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de hoormedewerker gekwalificeerd is om gehoren over lhbti-asielmotieven af te nemen. Verweerder heeft opgemerkt dat alle bevoegde hoormedewerkers zich hebben gespecialiseerd in het afnemen met lhbti-gehoren. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en gaat dan ook ervan uit dat de hoormedewerker is opgeleid het gehoor af te nemen. De opmerking van eiser dat uit de LinkedIn-pagina van de desbetreffende hoormedewerker blijkt dat hij ten tijde van het gehoor één jaar werkervaring bij verweerder had, maakt dat niet anders.
8. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de geloofwaardigheidsbeoordeling op onzorgvuldige wijze is verricht omdat het voornemen eenmaal ‘biseksualiteit’ staat in plaats van ‘homoseksualiteit’ en een typefout bevat. De rechtbank volgt verweerder in de toelichting in het bestreden besluit dat het niet netjes is dat de verkeerde bewoording is gebruikt in het voornemen, maar dat deze bewoording verder niet is herhaald en dat in het voornemen inhoudelijk wordt ingegaan op de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser. Het was daarom voldoende duidelijk dat de homoseksuele geaardheid, en niet de biseksuele geaardheid, ongeloofwaardig wordt geacht door verweerder. Verweerder wordt ook gevolgd in zijn toelichting in het bestreden besluit dat de spelfout (‘gewonde’ in plaats van ‘gewone’) geen invloed heeft gehad op de inhoudelijke stellingen van verweerder. Eiser heeft niet geconcretiseerd dat dit wel het geval zou zijn.
9. Voor zover eiser aanvoert dat ten onrechte geen lhbti-coördinator is geraadpleegd, wordt overwogen dat noch in de besluitvorming noch in het verweerschrift kenbaar is gemaakt dat een lhbti-coördinator is geraadpleegd. Uit WI 2019/17 blijkt dat in elke zaak waarin een lhbti-motief speelt een lhbti-coördinator dient te worden geraadpleegd voordat het besluit genomen wordt. Omdat in dit geval niet is gebleken dat een lhbti-coördinator is geraadpleegd, is er sprake van een gebrek. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb,nu niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
10. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van eiser meer persoonlijke en uitgebreidere verklaringen mochten worden verwacht over zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft kunnen overwegen dat niet valt in te zien waarom de geestelijke ontwikkeling van eiser of het tijdsverloop negatieve invloed zou hebben op eisers verklaringen over zijn gevoelens. Verwacht kan worden dat eiser in staat is om, eenmaal ouder, nader te reflecteren op gevoelens die hij had op zeventienjarige leeftijd. Bovendien zien de tegenwerpingen van verweerder niet alleen op de gevoelens van eiser op zeventienjarige leeftijd, maar ook op zijn beweerdelijke homoseksuele relaties die hij tot aan zijn dertigste jaar heeft gehad en de persoonlijke beleving van zijn geaardheid gedurende de twaalf jaren dat hij als bewuste homoseksuele man in Iran heeft verbleven. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder geen worsteling of periode van acceptatie verwacht van eiser. Verweerder heeft wel van eiser mogen verlangen dat hij meer kan verklaren over het feit dat hij zijn homoseksuele gevoelens direct zag als iets dat in orde was. Niet ten onrechte heeft verweerder overwogen dat eiser dit inzicht niet heeft gegeven. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij in de knel zat in de Iraanse maatschappij door zijn seksuele geaardheid. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser vervolgens ook geen inzicht heeft geboden in wat dit knel zittende gevoel met hem persoonlijk heeft gedaan en hoe het zich tot uiting bracht. Eisers verklaringen over het om die reden opzoeken van informatie op internet over homoseksualiteit heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke verhaal, omdat hij niet voldoende heeft kunnen uitleggen wat het met hem deed dat hij niet op meisjes viel zoals andere jongens. De enkele verwijzing in beroep naar het antwoord dat eiser op deze vraag heeft gegeven, maakt dit niet anders. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in hoe hij heeft gemerkt dat zijn gevoelens voor jongens afweken van een gewone vriendschap. De stelling in beroep dat dit verschil niet valt uit te leggen omdat een geaardheid anders is dan een vriendschap, leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij het verschil tussen de gevoelens van vriendschap en liefdesgevoelens kon duiden.
11. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder de elementen ‘kennis’ en ‘activiteiten’ terzijde heeft gesteld. Verweerder heeft deze elementen immers kenbaar betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid en voldoende gemotiveerd waarom deze niet ertoe leiden dat de homoseksuele geaardheid geloofwaardig wordt geacht. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de door eiser bezochte activiteiten, zoals Gay Pride, openbaar zijn en door iedereen kunnen worden bezocht, dus ook door mensen met een heteroseksuele geaardheid. Ook over de kennis van eiser over de Iraanse en Nederlandse situatie voor lhbti’s heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze openbaar is. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat dit niet opweegt tegen de onvoldoende verklaringen van eiser over zijn persoonlijke beleving en gevoelens.
12. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig geacht.
13. In de uitspraken van 19 januari 2022 heeft de Afdeling overwogen dat verweerder beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling.
14. In het verweerschrift is verweerder desgevraagd ingegaan op de betekenis van de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022 voor de beoordeling van het bestreden besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze uitspraken niet van betekenis zijn voor eisers aanvraag, omdat eiser zelf heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden in Iran vanwege zijn afwending en ook geen problemen bij terugkeer verwacht te ondervinden.
15. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022 mag van een vreemdeling niet worden verlangd dat hij zich terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging in het land van herkomst. In dit geval is eiser niet expliciet bevraagd naar de door hem gewenste opstelling ten aanzien van zijn afwending in het land van herkomst. Wel heeft eiser verklaard dat hij terughoudend kan zijn om zo geen gevaar te lopen. Mede in het licht van de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2022 en van wat algemeen bekend is over Iran, had verweerder nader moeten motiveren waarom hij deze terughoudendheid van eiser kan verwachten en waarom hij het niet geloofwaardig vindt dat eiser in Iran problemen zal ondervinden door zijn afwending van de islam. Daarbij is ook van belang, zoals eiser heeft opgemerkt, dat hij al geruime tijd, namelijk sinds 2017, in Nederland verblijft. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn verklaringen over zijn ongelovigheid hadden moeten worden geduid als atheïsme. Het ligt op de weg van verweerder om eiser opnieuw te horen en hem hierover te bevragen.
16. Gelet op het bovenstaande is het standpunt van verweerder dat geen sprake is van gerechtvaardigde vrees voor vervolging onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast dient verweerder te onderzoeken of sprake is van atheïsme.
17. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).