In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de ontkenning van het vaderschap. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, terwijl de juridische vader zijn vaderschap ontkent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische vader niet de biologische vader is, wat blijkt uit een DNA-onderzoek. De moeder en de biologische vader hebben belang aangevoerd bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, omdat de minderjarige al een juridische vader had ten tijde van zijn geboorte. De rechtbank heeft overwogen dat het vasthouden aan de wettelijke termijn voor de ontkenning van het vaderschap in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven zou zijn, en heeft het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen. Tevens heeft de rechtbank het vaderschap van de biologische vader over de minderjarige gerechtelijk vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden. De geslachtsnaam van de minderjarige is gewijzigd in die van de biologische vader, en de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.