ECLI:NL:RBDHA:2022:4893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/09/610665 / FA RK 21-2603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en ontkenning vaderschap in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de ontkenning van het vaderschap. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, terwijl de juridische vader zijn vaderschap ontkent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische vader niet de biologische vader is, wat blijkt uit een DNA-onderzoek. De moeder en de biologische vader hebben belang aangevoerd bij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, omdat de minderjarige al een juridische vader had ten tijde van zijn geboorte. De rechtbank heeft overwogen dat het vasthouden aan de wettelijke termijn voor de ontkenning van het vaderschap in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven zou zijn, en heeft het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toegewezen. Tevens heeft de rechtbank het vaderschap van de biologische vader over de minderjarige gerechtelijk vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden. De geslachtsnaam van de minderjarige is gewijzigd in die van de biologische vader, en de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-2603
Zaaknummer: C/09/610665
Datum beschikking: 23 mei 2022

Ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling vaderschap

Beschikking op het op 13 april 2021 ingekomen verzoek van:

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ,

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.
Met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap:

[juridische vader] ,

de juridische vader,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] .
Met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap:

[biologische vader] ,

de biologische vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het (gewijzigd) verzoekschrift, met bijlagen;
- het F9-formulier van 27 mei 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 7 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift van de bijzondere curator;
- het F9-formulier van 31 augustus 2021 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 26 oktober 2021 van de zijde van de moeder met als bijlage een deskundigenrapport rechtsgeldig verwantschapsonderzoek van Verilabs gedateerd 20 oktober 2021;
- de schriftelijke verklaring van de juridische vader van 10 november 2021, inhoudende dat hij instemt met toewijzing van het verzoek;
- het F9-formulier van 7 december 2021 van de zijde van de moeder;
- de schriftelijke verklaring van de biologische vader van 24 december 2021, inhoudende dat hij instemt met toewijzing van het verzoek;
- het F9-formulier van 7 januari 2022, met bijlage, van de zijde van de moeder;
- een kopie van het Roemeens paspoort van de man, ingekomen op 13 januari 2022;
- het F9-formulier van 10 februari 2022 van de zijde van de moeder.
Op 25 april 2022 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met mr. D. Abd Rabou, waarnemer voor mr. Kocabas-Güler, de juridische vader, de biologische vader en de bijzondere curator.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot:
  • benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige;
  • gegrondverklaring van de ontkenning door de vrouw van het vaderschap van de juridisch vader over voornoemde minderjarige;
  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader over voornoemde minderjarige;
  • wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in ‘ [geslachtsnaam] ’,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De bijzondere curator adviseert het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap toe te wijzen indien uit DNA-onderzoek blijkt dat de juridische vader niet de biologische vader is van de minderjarige. De bijzondere curator adviseert het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toe te wijzen vanaf het moment dat de minderjarige geen twee ouders meer heeft, onder de voorwaarde dat uit DNA-onderzoek blijkt dat de [biologische vader] de biologische vader is van de minderjarige.

Feiten

- De moeder en de juridisch vader zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2013 te [plaats huwelijk] , Polen, welk huwelijk op [echtscheiding] 2021 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
- Uit het huwelijk is voornoemde minderjarige geboren.
- De juridische vader en de moeder hebben de Poolse nationaliteit.
- De biologische vader heeft zowel de Israëlische als de Roemeense nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 2021 is mr. [bijzondere curator] voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.
- Uit een rapport van DNA-onderzoek van 20 oktober 2021, verricht door Verilabs, blijkt dat het praktisch bewezen is dat [biologische vader] de biologische vader is van de minderjarige.

Beoordeling

Ontkenning vaderschap
Op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Ingevolge artikel 10:93 jo. artikel 10:92 BW, past de rechtbank Pools recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de juridisch vader en de moeder.
Volgens art. 62, § 1, van het Poolse Familien- und Vormundschaftsgesetzbuch (FVGB) wordt vermoed dat de echtgenoot van de moeder de vader van het kind is. Naar Pools recht is de minderjarige derhalve in familierechtelijke betrekking tot de man komen te staan. Ingevolge artikel 69, § 1, FVGB kan de moeder het vaderschap van haar echtgenoot aanvechten binnen zes maanden na de geboorte van het kind. Ingevolge artikel 70, § 1, FVGB, kan het kind na het bereiken van de meerderjarigheid een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap indienen, doch op het laatst binnen een termijn van drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid.
De moeder stelt dat de juridisch vader niet de biologische vader is van de minderjarige, wat blijkt uit een overlegd rapport van DNA-onderzoek. De moeder is zich er van bewust dat zij haar verzoek niet tijdig heeft ingediend. Zij verzoekt de wettelijke termijn te laten wijken voor artikel 8 EVRM omdat deze termijn een ongerechtvaardigde inmenging is in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM. Volgens de moeder zal de rechtszekerheid niet worden geschaad indien niet wordt vastgehouden aan de wettelijke termijn.
De juridisch vader stemt in met toewijzing van het verzoek en de bijzondere curator acht toewijzing van het verzoek in het belang van de minderjarige, nu uit DNA-onderzoek blijkt dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens volgt dat het stellen van termijnen in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van art. 8 EVRM. De reden hiervoor is dat de in de wet gestelde termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en ter bescherming van de belangen van het kind. In de gegeven omstandigheden kan het vasthouden aan deze termijnen evenwel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven opleveren en in zoverre strijdig zijn met art. 8 EVRM. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van strijd met art. 8 EVRM dient het belang van de biologische en maatschappelijk werkelijkheid te worden afgewogen tegen het belang van de andere belanghebbenden, met name het kind en dat van de gemeenschap.
In dit concrete geval is de rechtbank van oordeel dat het vasthouden aan de wettelijke termijn geen te respecteren belang dient. De juridische vader weet dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige en stemt in met toewijzing van het verzoek. De biologische vader speelt de vaderrol in het leven van de minderjarige. De moeder heeft tevens een verzoek ingediend om het vaderschap van de biologische vader gerechtelijk vast te stellen, waar de biologische vader ook mee instemt. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid. Het belang van de minderjarige is er in dit geval niet mee gediend indien er een andere man dan de biologische vader als vader op zijn geboorteakte vermeld staat. De rechtbank zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap daarom toewijzen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Op grond van artikel 3 Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Ingevolge artikel 10:97 BW past de rechtbank Nederlands recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke verblijfplaats van de moeder en de biologische vader, nu zij geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben.
Op grond van artikel 1:207 BW kan, op verzoek van de moeder of van het kind, het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld.
Het verzoek is tijdig ingediend, zodat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) (Kamerstukken II 1995/96, 24649, 3) blijkt dat gerechtelijke vaststelling wordt gezien als de laatste mogelijkheid om tussen de ouder en het kind een afstammingsband te doen ontstaan. In de MvT is namelijk opgenomen: “Zoals hierboven al aangegeven, kan de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap gezien worden als een laatste mogelijkheid om tussen ouder en kind een afstammingsband te doen ontstaan. Dat geldt niet alleen in het geval dat de verwekker of degene die daarmee wordt gelijkgesteld zelf niet wil erkennen, maar ook in het geval dat de verwekker of degene die daarmee wordt gelijkgesteld wel zou willen erkennen, maar daartoe niet meer in de gelegenheid is geweest door zijn overlijden”.
Dit betekent dat als een erkenning mogelijk is en de ouder wiens ouderschap moet worden vastgesteld, instemt met de erkenning, in beginsel het verzoek tot gerechtelijke vaststelling wordt afgewezen, tenzij er een ander belang is bij gerechtelijke vaststelling.
In het onderhavige geval heeft de biologische vader aangegeven dat hij kan instemmen met een gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap. Daarmee geeft hij tevens aan dat hij de minderjarige niet (meer) wil erkennen, zo begrijpt de rechtbank, nu zowel de moeder als de biologische vader aangeven dat zij een belang hebben bij de vaststelling van het vaderschap omdat deze vaststelling terugwerkt tot aan de geboorte van de minderjarige, in tegenstelling tot erkenning van de minderjarige. Alhoewel uit de MvT onvoldoende blijkt of de wetgever deze situatie heeft voorzien neemt de rechtbank vooralsnog aan dat dit verzoek zich niet verhoudt tot de bedoeling van de wetgever. Echter, de rechtbank ziet wel in het feit dat de minderjarige al een juridische vader had ten tijde van zijn geboorte, waardoor de minderjarige op dat moment niet door [biologische vader] erkend had kunnen worden een bijzonder belang. Verder hecht de rechtbank er waarde aan dat de moeder en de biologische vader bereid zijn gebleken kosten te maken voor het verrichten van een DNA-onderzoek en uit het overgelegde rapport van DNA-onderzoek blijkt dat praktisch bewezen is dat [biologische vader] de biologische vader is van de minderjarige. Dit betekent dat de rechtbank aanleiding ziet, alhoewel erkenning tot de mogelijkheden behoort, het vaderschap van de biologische vader over de minderjarige gerechtelijk vast te stellen.
Nu van overige bezwaren als bedoeld in artikel 1:207 BW niet is gebleken – mits de beslissing tot toewijzing van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden – ligt het verzoek voor toewijzing gereed.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van de minderjarige door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Geslachtsnaam minderjarige
De moeder heeft verzocht de geslachtsnaam van de minderjarige te wijzigen in die van de biologische vader van wie het vaderschap wordt vastgesteld. De biologische vader heeft ingestemd met toewijzing van het verzoek. De rechtbank beschouwt deze instemming als een gezamenlijke verklaring van de moeder en de man dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal dragen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
De aard van de zaak verzet zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van:
[juridische vader] , geboren op [geboortedatum 2] 1982 te [geboorteplaats 2] , Polen,
over:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ,
uit:
[moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1982 te [geboorteplaats 3] , Polen;
*
stelt vast – onder de voorwaarde dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden – het vaderschap van [biologische vader] , geboren op [geboortedatum 4] 1975 te [geboorteplaats 4] , Israël, over voornoemde minderjarige;
stelt vast dat de verklaring van de moeder en de biologische vader luidt dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal dragen;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2022.