ECLI:NL:RBDHA:2022:489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20_5360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag AIO-aanvulling en verzoek uitstel van betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had samen met haar echtgenoot een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op 12 december 2018. De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld door verweerder, omdat eiseres niet de gevraagde bewijsstukken had overgelegd die nodig waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres had eerder al te maken gehad met een intrekking van haar AIO-aanvulling en een terugvordering van een bedrag van € 58.571,03, omdat verweerder had vastgesteld dat zij en haar echtgenoot over een vermogen beschikten dat de vermogensvrijstellingsgrens overschreed. Eiseres voerde aan dat de AIO-aanvulling nooit beëindigd had mogen worden en dat er geen informed consent was verleend aan haar echtgenoot tijdens het huisbezoek dat aan de intrekking ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag en dat verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het verzoek om uitstel van betaling werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen zelfstandige beroepsgronden had aangevoerd tegen de afwijzing van dat verzoek. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, aangezien verweerder had aangegeven voorlopig niets te hoeven betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres en haar echtgenoot [echtgenoot] van 12 december 2018 tot toekenning van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen ingevolge de Participatiewet (AIO-aanvulling) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 5 februari 2019 (primair besluit II) heeft het verzoek van eiseres en [echtgenoot] tot uitstel van betaling afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres en [echtgenoot] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat het beroep is ingesteld door eiseres en haar echtgenoot [echtgenoot] . Gebleken is dat dat [echtgenoot] op [overlijdensdatum] 2021 is overleden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beroep wordt voortgezet door eiseres.
2. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat aan eiseres per 1 juli 2003 een AOW-pensioen en per 3 oktober 2005 een AIO-aanvulling is toegekend. Aan [echtgenoot] was vanaf 1 januari 1998 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en vanaf 1 juli 2006 een AIO-aanvulling toegekend.
3. Bij besluiten van 7 februari 2018 heeft verweerder de aan eiseres toegekende AIO-aanvulling per 1 juli 2016 ingetrokken en de over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2016 betaalde AIO-aanvulling, een bedrag van € 58.571,03, teruggevorderd. Hieraan ten grondslag lag het standpunt dat uit onderzoek was gebleken dat eiseres en haar echtgenoot vanaf juli 2007 over een vermogen beschikt van € 75.715 in de vorm van onroerend goed in Turkije en dat dit vermogen hoger is dan de vermogensvrijstellingsgrens. Het tegen deze besluiten gemaakt bezwaar heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
Het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op primair besluit I.
4.1.
Op 10 december 2018, ontvangen door verweerder op 12 december 2018, heeft eiseres een nieuwe aanvraag tot toekenning van een AIO-aanvulling ingediend.
4.2.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 14 januari 2019 aan eiseres verzocht om de volgende bewijsstukken te overleggen:
a. a) bankafschriften over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 november 2018;
b) een taxatierapport van de familiewoning en de grond in [plaats buitenland 1] , Turkije;
c) stukken omtrent de verkoop van de grond in [plaats buitenland 2] , Turkije, op 9 november 2018;
d) taxatierapporten van de appartementen en werkplaats in [plaats buitenland 2] , Turkije;
e) stukken waaruit blijkt dat er sprake is van een terugbetalingsregeling ter zake van afgesloten leningen.
Verweerder heeft daarbij verzocht voornoemde stukken voor 17 januari 2019 in te zenden.
In antwoord hierop heeft eiseres de gevraagde bankafschriften overlegd. Voorts heeft eiseres op de overige gevraagde informatie en verzochte bewijsstukken geantwoord: “onjuist gegeven informed consent”.
4.3.
Bij brief van 14 januari 2019 heeft verweerder nogmaals gevraagd naar de bewijsstukken genoemd onder b t/m e en verzocht deze stukken voor 28 januari 2019 in te zenden. Ook hierop heeft eiseres geantwoord: “onjuist gegeven informed consent”. Eiseres heeft daarbij verzocht de aanvraag niet buiten behandeling te stellen, maar inhoudelijk te behandelen.
5. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit primaire besluit gehandhaafd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de bij de aanvraag verstrekte gegevens en gevoegde bewijsstukken onvoldoende waren om de aanvraag te kunnen te beoordelen. Eiseres is daarom verzocht nadere stukken in te dienen. Eiseres heeft echter deze stukken niet ingediend, zodat de aanvraag buiten behandeling gesteld moet worden.
6. Eiseres voert aan dat de AIO-aanvulling nimmer beëindigd had mogen worden. Bij het huisbezoek dat ten grondslag lag aan de beëindiging en terugvordering van de AIO-aanvulling is enkel aan haar informed consent verleend en niet aan haar echtgenoot [echtgenoot] . Bij het huisbezoek zijn ook de Turkse identiteitsnummers afgegeven en is verweerder een vervolgonderzoek gestart. Naar de mening van eiseres kunnen alle onderzoeksbevindingen wegens het ontbreken van informed consent van [echtgenoot] niet tot grondslag dienen voor enige besluitvorming.
7.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Immers, het bezit van onroerend goed en de waarde daarvan is van belang voor de vaststelling van de vermogenspositie van eiseres. Vaststaat dat eiseres de gevraagde gegevens, zoals vermeld onder b t/m e, niet heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiseres heeft aan verweerder verzocht de aanvraag toch inhoudelijk te beoordelen. Er is echter geen rechtsregel die verweerder verplicht om de aanvraag, ondanks het ontbreken van de noodzakelijke gegevens, toch inhoudelijk te beoordelen.
7.3.
De stelling van eiseres dat de AIO-aanvulling nooit beëindigd had mogen worden wegens strijd met het vereiste van “informed consent” geeft geen reden anders te oordelen. Deze grond ziet op het huisbezoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling. Het besluit waarbij de intrekking en terugvordering is vastgelegd staat echter in rechte vast, nu eiseres daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dit betekent dat van de juistheid van dat besluit moet worden uitgegaan en dat de rechtmatigheid van het huisbezoek niet in deze procedure wederom dan wel alsnog aan de orde kan worden gesteld.
8. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op primair besluit II
9.1, Naar aanleiding van de beslissing op bezwaar van 16 juli 2018 heeft verweerder bij brieven van 19 september 2018 en 9 oktober 2018 eiseres er op gewezen dat zij het verschuldigde bedrag van € 58.571,03 niet heeft betaald. Op 29 oktober 2018 heeft eiseres aan verweerder bericht dat zij niet de mogelijkheid heeft om dat bedrag in één keer betalen, dat zij in staat is om maandelijks € 25,- te betalen en dat zij verzoekt om uitstel van betaling tot op de betalingsregeling is beslist.
9.2.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder het verzoek van eiseres tot uitstel van betaling afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de terugvordering van € 58.571,03 is ontstaan omdat eiseres niet heeft gemeld dat zij vermogen in de vorm van onroerend goed in Turkije heeft met een aangiftewaarde van € 75.714,-. Op de aanvraag van 12 december 2018 voor een AIO-aanvulling heeft eiseres vermeld dat zij een stuk grond in [plaats buitenland 2] heeft verkocht voor een bedrag van ongeveer € 23.000,-. Eiseres heeft verder geen openheid van zaken gegeven over wat zij met haar overige bezittingen in Turkije heeft gedaan. Verweerder gaat er daarom van uit dat eiseres nog steeds de beschikking heeft over die bezittingen. Daarmee heeft eiseres volgens verweerder voldoende financiële middelen om de vordering ineens binnen zes weken te voldoen.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek tot uitstel van betaling. Eiseres heeft enkel gesteld dat de terugvordering onrechtmatig was. Daar gaat echter het bestreden besluit niet over.
9.4.
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) processueel belang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Verweerder heeft bij brief van 3 maart 2021 aan eiseres bericht dat zij voorlopig niets op de vordering hoeven te betalen. Nu verweerder niet over gaat tot invordering, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Het beroep is daarom in zoverre niet ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek tot uitstel van betaling niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.