ECLI:NL:RBDHA:2022:4889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20/6051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid met betrekking tot prikkelende stoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die laatstelijk werkzaam was bij PostNL, had een WIA-uitkering aangevraagd op 14 november 2019. Het primaire besluit van 16 januari 2020 kende hem een uitkering toe op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,23%. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een herziening van het percentage naar 55,59% in het bestreden besluit van 6 augustus 2020. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende arbeidsdeskundige stukken. Na ontvangst van de reacties van beide partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist is.

De rechtbank concludeert dat de toekenning van de WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,59% terecht is en dat de functies die aan eiser zijn geduid, passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Harmankaya),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: D. Spiering Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder per 4 februari 2020 aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,23%.
In het besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaald op 55,59%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op het aanvullend beroepschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de arbeidsdeskundige stukken.
Op 27 januari 2022 heeft de rechtbank de reactie van eiser ontvangen. Deze reactie is in afschrift naar verweerder toegezonden. De reactie van verweerder is op 2 maart 2022 ontvangen.
Geen van partijen heeft te kennen gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam bij PostNL. Op 14 november 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder per 4 februari 2020 een WIA-uitkering van € 159,43 bruto per maand aan eiser toegekend op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,23%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 55,59%. Dit standpunt is gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert - kort en zakelijk weergegeven – aan dat hij lichamelijke en psychische klachten heeft en dat hij behandelingen ondergaat bij diverse medische specialisten. Eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Verder zijn ten onrechte de beperkingen “blootstelling aan pollen” en “het werken in een omgeving met prikkelende dampen en gassen” komen te vervallen. Tot slot stelt eiser dat de geduide functies niet geschikt zijn.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiser is door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur van 7 januari 2020 lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht. Van dit onderzoek is op 7 januari 2020 een rapport uitgebracht. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, wel zijn er verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte en gebrek. De primaire verzekeringsarts neemt verschillende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan. Omdat er sprake is van een verstoord slaappatroon, energetische belemmeringen wegens psychische klachten en een verminderde beschikbaarheid voor arbeid wegens een intensieve behandeling, wordt er een urenbeperking van 30 uur per week aangenomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 januari 2020.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 17 juli 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek, waaronder de in bezwaar overgelegde medische gegevens, en op het verslag van de hoorzitting van 15 juni 2020. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om af te wijken van het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts. Het is aannemelijk dat er op psychisch vlak enige beperkingen bestaan ten aanzien van hoge concentratie-eisen boven referentiewaarden in de FML. Verder is het aannemelijk dat er ook beperkingen bestaan ten aanzien van langdurig staan tijdens werk, langdurig gebogen werken en boven schouderhoogte actief zijn. Eiser kan daarbij niet de hele werkdag staan en/of lopen, maar hij is aangewezen op deels zittend uit te voeren taken. Voor verdere lichamelijke beperkingen is geen onderbouwing. De knieklachten zijn bijna verdwenen, de primaire verzekeringsarts heeft geen bewegingsbeperking in de schouder geconstateerd en de schouderklachten worden niet consistent weergegeven. Ten aanzien van de allergie overweegt de verzekeringsarts b&b als volgt. De primaire verzekeringsarts heeft een beperking aangenomen ten aanzien van blootstelling aan pollen, waarbij vermeld staat dat eiser niet kan werken met prikkelende stoffen of dampen. Deze beperking vervalt. Uit de informatie van de longarts blijkt dat er geen specifieke longaandoening of allergie van de luchtwegen is vastgesteld. Ook worden er blijkens de actuele medicatielijst geen middelen tegen allergie gebruikt. Vermijding van prikkelende stoffen of dampen hebben geen meerwaarde bij iemand die fors rookt. Dit zorgt namelijk voor een voortdurende prikkeling van de longen, waarbij de longen niet gevoelig zijn voor (andere) externe prikkeling. Tot slot merkt de verzekeringsarts b&b op dat de bedrijfsarts uitgaat van meer beperkingen, maar dat deze hierbij voorbij gaat aan de definitie van verschillende FML-items zoals vastgelegd in de ‘basisinformatie CBBS’. De beperkingen van eiser zijn weergegeven in de aangepaste FML van 17 juli 2020.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft eiser verzekeringsgeneeskundig onderzocht. Verder hebben beide verzekeringsartsen dossieronderzoek verricht, waarbij de verzekeringsarts b&b ook gegevens van de behandelend sector heeft betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn diverse beperkingen voor eisers klachten in de FML opgenomen. Het lag op de weg van eiser om met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b. Dergelijke informatie heeft eiser in beroep niet in het geding gebracht. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiser blijkens de FML nog steeds beperkt is op werken met pollen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom vermijding van prikkelende stoffen of dampen geen meerwaarde heeft bij iemand die fors rookt, zoals eiser.
6.1.
De primaire arbeidsdeskundige heeft voor eiser de functies van samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij vastgesteld op 48,23%.
6.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft de geduide functies van samensteller kunststof- en rubberproducten en productiemedewerker industrie verworpen. De functies van wikkelaar, productiemedewerker industrie en productiemedewerker textiel, geen kleding zijn wel geschikt voor eiser. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd vastgesteld op 55,59%.
6.3.
Eiser heeft tegen de functie wikkelaar aangevoerd dat hij beperkt is ten aanzien van bovenwaarden in hoge concentratie en herinneren. De functie van productiemedewerker textiel, geen kleding is ook niet geschikt omdat eiser beperkt is ten aanzien van veelvuldige deadlines en het gebruik van gevaarlijke machines. Ook moet hij teveel staan, lopen en zitten en is hij kortademig.
6.4.
De arbeidsdeskundige b&b heeft hierop gereageerd en stelt dat de functies van wikkelaar en productiemedewerker textiel, geen kleding de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
6.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor deze geduide functies. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de functie van wikkelaar niet geschikt is omdat hij beperkt is ten aanzien van concentratie, wijst de rechtbank erop dat eiser zich in deze functie niet langer dan een halfuur hoeft te richten op één informatiebron. Nu eiser pas beperkt is bij concentratie-eisen boven de normaalwaarde, overschrijdt deze functie zijn belastbaarheid niet. De functie productiemedewerker textiel, geen kleding overschrijdt de belastbaarheid van eiser ook niet nu eiser niet beperkt is ten aanzien van stof, er geen sprake is van veelvuldige deadlines en er niet met gevaarlijke machines of op hoogte wordt gewerkt. Eiser is beperkt voor staan en lopen tot maximaal 6 uur per dag, maar de belastbaarheid wordt niet overschreden in deze functie nu er ten hoogste voor 3 uur en 24 minuten en eenmaal per week voor 5 uur en 24 min wordt gestaan en gelopen. In de FML is aangegeven dat eiser ongeveer 4 uur per dag kan staan. Nu het staan hoogstens één keer per week 5 uur per dag is, acht de rechtbank dit incidenteel. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat een bepaalde functie niet geschikt zou zijn omdat eiser ‘deels’ zittend dient te werken en niet ‘grotendeels’, wijst de rechtbank erop dat dit ‘deels’ zitten ziet op het afwisselen van lopen en staan. Eiser kan blijkens de FML gedurende het grootste deel van de werkdag zitten. De rechtbank onderschrijft dan ook de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit.
7. Het vorenstaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,59%.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.