ECLI:NL:RBDHA:2022:4885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat zij vanaf 7 mei 2020 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het primaire besluit werd genomen op 19 maart 2020, en het bestreden besluit op 6 november 2020, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De zitting vond digitaal plaats op 15 februari 2022, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S. Benali, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Arabkhani. Tijdens de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Op 15 maart 2022 ontving de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar van verweerder, gedateerd 9 maart 2022. Eiseres trok vervolgens haar beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat verweerder met het besluit van 9 maart 2022 geheel aan het beroep van eiseres tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.518,-, en verweerder werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48,-.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, in aanwezigheid van griffier mr. H.B. Brandwijk, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (gemeente [gemeenteplaats] ), eiseres

(gemachtigde: mr. S. Benali)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 7 mei 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 15 februari 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken.
Op 15 maart 2022 heeft de rechtbank van verweerder een nieuw besluit op bezwaar van 9 maart 2022 ontvangen. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 29 maart 2022 haar beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken. Eiseres verzoekt daarbij om verweerder te veroordelen in de proceskosten van haar beroep.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuusrecht (Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de proceskosten veroordelen.
2. Verweerder is met het besluit van 9 maart 2022 geheel aan het beroep van eiseres tegemoet gekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, Awb. Dit geeft aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
3. De door eiseres gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.