ECLI:NL:RBDHA:2022:488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20_5400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverlening wegens niet melden van inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had zich in 2018 aangemeld voor schuldhulpverlening, maar de gemeente beëindigde deze hulp per 18 maart 2020. De beëindiging was gebaseerd op het feit dat de eiser zijn inkomsten uit een belastingteruggave en extra salaris niet had gemeld, wat in strijd was met de voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn verplichtingen niet was nagekomen, omdat hij relevante financiële informatie niet tijdig had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had besloten om de schuldhulpverlening te beëindigen, aangezien de eiser niet had voldaan aan de meldplicht die voortvloeide uit de beleidsregels gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Franken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Roodborst).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening van eiser per 18 maart 2020 beëindigd.
Bij besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 3 januari 2018 toegelaten tot de schuldhulpverlening. Eiser heeft daarbij de voorwaarden en de rechten en plichten die behoren bij schuldregeling ondertekend. Voorts is een plan van aanpak opgesteld en is de afloscapaciteit van eiser vastgesteld op
€ 38,- per maand.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de schuldhulpverlening per 18 maart 2020 beëindigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat uit het eerste heronderzoek is gebleken dat eiser in het kalenderjaar 2018 een belastingteruggaaf heeft ontvangen van € 818,- en dat hij dit bedrag niet heeft gereserveerd voor de schuldeisers. In het kalenderjaar 2019 is geconstateerd dat eiser naast zijn salaris ook substantiële bedragen van zijn werkgever heeft ontvangen. Volgens verweerder is eiser daarmee zijn verplichtingen niet nagekomen en heeft hij zijn aflosmogelijkheden niet aangewend voor zijn schuldeiseres.
3. Eiser voert aan dat hij altijd zijn medewerking heeft verleend om juiste informatie te verstrekken aan verweerder. Helaas lukte het niet altijd om die verzochte informatie binnen de gestelde korte termijn aan te leveren. Hij heeft altijd zijn bankafschriften aan de consulent verzonden zodra deze beschikbaar waren. Volledig inzichtelijk was dus volgens eiser welke inkomsten uit arbeid hij had en ook de teruggave van de belastingdienst bleek uit de bankafschriften. Na controle van de bankafschriften is aan hem nooit concreet om aanvullende en/of onderliggende stukken gevraagd. En als er al om werd gevraagd, was de termijn om te reageren te kort. Hij werkte namelijk het buitenland en was daarom regelmatig van huis.
4.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels gemeentelijke schuldhulpverlening 2013 (verder: de beleidsregels) doet verzoeker aan het college op verzoek en onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende het schuldhulpverleningstraject. Daaronder valt ook wijziging in het inkomen of uitkering.
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de beleidsregels kan het college, indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel een schuldhulpverleningstraject te beëindigen.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier kan worden geconcludeerd dat eiser zijn inkomsten uit de belastingteruggave over 2017 en de inkomsten naast zijn reguliere salaris over het jaar 2019 niet uit zichzelf heeft gemeld. Pas bij controle door verweerder zijn deze inkomsten aan het licht gekomen. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld naar de bankafschriften over de maand mei 2019. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser op 28 mei 2019 een salaris van zijn werkgever [werkgever] B.V. overgemaakt heeft gekregen, zijnde een bedrag van € 2071,70, en dat dit bedrag overeenstemt met de salarisspecificatie van die maand. Daarnaast is blijkens de bankafschriften op 29 mei 2019 door deze werkgever ook nog een bedrag van € 397,10 aan eiser overgemaakt. Eiser had deze extra inkomsten en zijn inkomsten uit de belastingteruggave op grond van artikel 4 van de beleidsregels wel zelf moeten melden, nu deze inkomsten onmiskenbaar van belang zijn voor de (voortzetting van de) schuldhulpverlening. Ook in de door eiser ondertekende voorwaarden is vermeld dat eiser wijzigingen in zijn financiële en persoonlijke omstandigheden direct moet melden. Nu eiser heeft nagelaten voormelde inkomsten te melden, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject en was verweerder bevoegd om het schuldhulpverleningstraject per 18 maart 2020 te beëindigen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat verweerder geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.