ECLI:NL:RBDHA:2022:484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
21_1386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op grond van de Participatiewet met betrekking tot individuele omstandigheden van eisers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 18 augustus 2020 was ingediend, maar dat de inkomenspositie van eisers niet voldoende was onderbouwd. Verweerder had in het primaire besluit en het bestreden besluit aangegeven dat er onduidelijkheid bestond over de inkomens van eisers in de referteperiode van 36 maanden. Eisers voerden aan dat hun individuele omstandigheden, zoals de zorg voor jonge kinderen en de recente komst van eiser [eiser 2] uit Egypte, niet waren meegewogen in de beslissing van verweerder. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, maar dat de motivering in het bestreden besluit gebrekkig was. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtbank liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvraag terecht was afgewezen. Eisers kregen het griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 748,- toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: V.M.M. Albers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een langdurigheidstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 17 augustus 2020 van eisers een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag ontvangen.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het inkomen van eiser [eiser 2] vóór 14 november 2019 en het inkomen van eiseres [eiser 1] vóór 13 augustus 2019 onduidelijk is gebleven. Aan eisers is verzocht hun inkomenspositie nader te onderbouwen, maar daar is geen reactie op gekomen. Daarmee kan volgens verweerder niet worden vastgesteld of eisers aan de voorwaarde voldoen dat hun inkomen in de afgelopen ononderbroken periode van 36 maanden niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Ook voldoen eisers niet aan de voorwaarde dat er geen zicht mag zijn op inkomensverbetering. Voor eisers gelden de arbeidsverplichtingen van de Participatiewet en van hen kan, zeker gezien hun leeftijd, verwacht worden dat zij inkomsten uit arbeid (kunnen gaan) creëren, aldus verweerder.
3. Eisers voeren aan dat zij op 12 januari 2021 in bezwaar stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat eiseres [eiser 1] in de periode van augustus 2017 tot en met augustus 2020 een sociale zekerheidsuitkering van de gemeenten [gemeenteplaats buitenland] , [gemeenteplaats 1] en [gemeenteplaats 2] ontving. Voorts is in bezwaar aangevoerd dat eiser [eiser 2] voor 13 augustus 2019 in Egypte bij zijn familie woonde en in het geheel geen inkomen had. Verweerder heeft hiermee in bezwaar in het geheel geen rekening gehouden.
Voorts voeren eisers aan dat verweerder de kring van personen aan wie arbeidsverplichtingen zijn opgelegd categoraal uitsluit voor de individuele inkomenstoeslag en dat dit in strijd is met het in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet geformuleerde uitgangspunt van individueel maatwerk. Eisers hebben in dit verband gewezen op de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met nummer ECLI:NL:RBROT:2013:CA3895 en de rechtbank Limburg met nummer ECLI:NL:2016:7454. Naar de mening van eisers dient verweerder te kijken naar hun individuele omstandigheden. Deze zijn dat eiseres [eiser 1] vijf jonge tot zeer jonge kinderen heeft te verzorgen en dat eiser [eiser 2] pas uit Egypte naar Nederland is gekomen en de Nederlandse taal nog niet beheerst. In deze context kan volgens eisers niet van hen verwacht worden dat, in ieder geval binnen afzienbare tijd, sprake zal zijn van een inkomensverbetering.
4. Verweerder heeft in beroep aangegeven dat de stukken die eisers in bezwaar op 12 januari 2021 hebben ingeleverd abusievelijk nooit zijn geregistreerd in het postsysteem en daarom niet aan het bezwaardossier zijn gekoppeld. Verweerder heeft deze stukken alsnog beoordeeld. Volgens verweerder is met de ingeleverde documenten nog immer de inkomenspositie van eiseres [eiser 1] niet volledig inzichtelijk. Zo is onbekend wat haar inkomen was in augustus 2017, september 2017 en oktober 2017 en tussen augustus 2018 en 11 januari 2019. Ten aanzien van eiser [eiser 2] heeft verweerder gesteld dat niet met objectieve en verifieerbare stukken is onderbouwd dat hij geen inkomen had in Egypte. Voorts heeft verweerder aangegeven dat mevrouw [eiser 1] per 26 maart 2021 is ontheven van haar arbeidsverplichtingen, maar dat ten aanzien van de heer [eiser 2] de arbeidsverplichtingen wel van toepassing zijn. Hij is aangemeld voor taallessen bij het ROC en er is voor hem, zeker na afronding van de taallessen, uitzicht op inkomensverbetering, aldus verweerder.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Pw kan het college, op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Rijswijk 2017 (verder: de Verordening) wordt onder referteperiode verstaan een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
5.4.
Ingevolge artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verordening wordt onder peildatum verstaan de datum waarop de individuele inkomenstoeslag wordt aangevraagd.
5.5.
Ingevolge artikel 2.1, tweede lid, van de Verordening heeft een alleenstaande (ouder) of gehuwde een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
5.6.
Onbetwist is dat de referteperiode loopt van 17 augustus 2017 tot 17 augustus 2020.
5.7.
Uit de door eisers overgelegde stukken blijkt dat eiseres [eiser 1] in de periode vanaf november 2017 tot en met juli 2018 een Belgische werkloosheidsuitkering uitgekeerd heeft gekregen, dat zij in 2019 van de gemeente [gemeenteplaats 1] een bijstandsuitkering heeft gekregen en dat zij van Halte Werk te Alkmaar over de periode van 11 januari 2019 tot en met 6 augustus 2019 een bijstandsuitkering heeft gekregen. Eisers hebben vervolgens met ingang van 14 november 2019 een gezamenlijke bijstandsuitkering van de gemeente [gemeenteplaats 3] ontvangen.
5.8.
De rechtbank stelt met verweerder vast dat van eiseres [eiser 1] over de maanden augustus 2017, september 2017 en oktober 2017 alsmede de periode van augustus 2018 tot 11 januari 2019 de inkomensgegevens ontbreken. Daarmee heeft eiseres [eiser 1] naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat haar inkomen in de gehele referteperiode niet hoger is geweest dan 100% van de gehuwdennorm, zodat eisers niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Zij merkt daarbij op dat, nu de gehuwdennorm van toepassing is en eiseres [eiser 1] alleen al niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 36, dit betekent dat er ook voor eiser [eiser 2] geen recht op individuele inkomenstoeslag bestaat. Dit nog afgezien van het feit dat eiser [eiser 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de referteperiode geen inkomsten had.
5.9.
Nu eisers reeds niet voldoen aan de eis van een langdurig laag inkomen, komt de rechtbank niet meer toe aan de stelling van eisers dat verweerder de kring van personen aan wie arbeidsverplichtingen zijn opgelegd categoraal uitsluit voor de individuele inkomenstoeslag en dat dit in strijd is met het in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet geformuleerde uitgangspunt van individuele maatwerk.
5.10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag om een langdurigheidstoeslag afgewezen.
6. Verweerder heeft evenwel eerst in beroep een afdoende motivering gegeven voor de afwijzing van de aanvraag. Dit betekent dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd en daarom dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu met de in beroep gegeven motivering geconcludeerd moet worden dat de aanvraag terecht door verweerder is afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 748,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 748,-;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.