In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en de Staat der Nederlanden. Eiser vorderde de opheffing van het executoriale beslag dat door de Staat op zijn auto was gelegd, in het kader van een ontnemingsmaatregel die was opgelegd aan gedaagde 2. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eigendom van de auto bij eiser berustte. Eiser had gesteld dat hij de auto op 9 maart 2020 in Duitsland had gekocht en dat deze op zijn naam stond geregistreerd. Echter, de Staat voerde aan dat gedaagde 2 de feitelijke eigenaar was, gezien de omstandigheden van de inbeslagname en het gebruik van de auto. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat bevoegd was om beslag te leggen op de auto, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de auto aan eiser toebehoorde. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.