ECLI:NL:RBDHA:2022:4820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL20.10361 en NL21.9184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn afgewezen; geloofwaardigheid van verklaringen en discriminatie onvoldoende zwaarwegend voor vluchtelingschap

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn, die beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De eiser, geboren in 2000, had op 8 september 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 18 mei 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 februari 2022 behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Grigorjan. De staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat de door hem ondervonden discriminatie in Jordanië niet zwaarwegend genoeg is om tot vluchtelingschap te leiden. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde problemen met een bepaalde stam, en dat zijn verklaringen over een schietincident niet overtuigend zijn. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit op zijn aanvraag is genomen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10361 en NL21.9184

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.

Bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft ook tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2022 in Breda op zitting behandeld, gelijktijdig met de behandeling van de zaak van eisers broer [Naam 2] (zaaknummers NL20.10104 en NL21.9188). Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is een staatloze Palestijn en is geboren op [Geb. datum] 2000. Op 8 september 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [1] Daarbij zijn de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook zijn registratie bij UNRWA [2] is geloofwaardig geacht. Verweerder acht de door eiser ondervonden discriminatie in Jordanië eveneens geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te kunnen leiden. Eisers verklaringen over de beschieting door de [stamnaam] heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser voert aan dat hij ten tijde van de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard slechts 13 jaar oud was. Verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. Hij heeft verklaard dat de problemen zijn ontstaan na een incident op de bouw waarbij zijn verre familielid [Naam 3] was betrokken. Verweerder heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat eiser daar zelf niet bij aanwezig was, zodat hij daar niet gedetailleerder over kan verklaren. Het slachtoffer van het incident was van de [stamnaam]. [Naam 3] is na het incident naar het buitenland vertrokken en eiser is met zijn familie naar Amman gegaan. Daar heeft de stam hen aangevallen en beschoten. Het incident in de bouw heeft kort voor de aanval door de stam plaatsgevonden, zodat eiser aanneemt dat hier een verband tussen bestaat. Eiser stelt dat verweerder hem tijdens het gehoor had moeten confronteren met de gestelde tegenstrijdige verklaringen over de aanval. Hij had dan kunnen uitleggen dat zijn vader bij dit schietincident gelukkig niet diep is geraakt in zijn been en daarom kon rennen. Volgens eiser vormen zijn littekens steunbewijs voor het schietincident. Verweerder heeft nagelaten om te motiveren welke waarde daaraan dient te worden gehecht. Tot slot stelt eiser dat hij Jordanië pas in 2018 heeft verlaten, omdat dit eerder niet mogelijk was. Zijn vader heeft toen iemand gevonden die de reis uit Jordanië mogelijk heeft gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen niet-tijdig beslissen
4.
De rechtbank moet ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit op de aanvraag van eiser is genomen. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Geloofwaardigheid asielrelaas
5. Vooropgesteld dient te worden dat het aan eiser is om de gestelde problemen met de [stamnaam] aannemelijk te maken. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen over die problemen niet geloofwaardig worden geacht. Daarbij is allereerst gewezen op eisers uiterst summiere verklaringen over de aanleiding voor de gestelde problemen, te weten het incident in de bouw waar [Naam 3] bij betrokken zou zijn geweest. Eiser heeft niet kunnen verklaren waarom dit voor de [stamnaam] aanleiding heeft gevormd om achter hem en zijn familie aan te gaan.
6. Eiser heeft verklaard dat de [stamnaam] bij de aanval in Amman eerst zijn vader en vervolgens het huis van zijn familie heeft beschoten. Eiser stelt hierna medisch behandeld te zijn, maar daarvan geen stukken te hebben vanwege de ondervonden discriminatie in Jordanië. Bij gebrek aan nadere onderbouwing wordt hij daarin niet gevolgd. Eiser stelt enkel dat hij door de ondervonden discriminatie genoodzaakt was onder een valse naam naar het ziekenhuis te gaan, maar heeft niet onderbouwd dat dit ook in de weg stond aan het verkrijgen van informatie over de medische behandeling (op die valse naam). Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om documenten daarvan te verkrijgen, terwijl ter zitting is besproken dat zijn vader eerder kennelijk wel de beschikking had over een medisch rapport.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de geconstateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en zijn broer over de verwondingen die hun vader zou hebben opgelopen bij het schietincident. Eiser stelt in beroep wel dat hij bij nader doorvragen door verweerder had kunnen uitleggen dat zijn vader niet diep geraakt was in zijn been, maar tijdens het nader gehoor heeft hij verklaard dat zijn vader door zijn scheenbeen was geschoten. Zijn broer verklaart daarentegen dat de kogel (überhaupt) niet op zijn voet of been kwam. Deze tegenstrijdigheden zijn met de nadere uitleg van eiser dan ook niet weggenomen.
7. Verweerder stelt bovendien niet ten onrechte dat gelet op de impact van het schietincident van eiser verlangd mag worden dat hij daar gedetailleerder over verklaart dan hij heeft gedaan. De jonge leeftijd van eiser ten tijde van het incident maakt dit niet anders. Eiser verklaart echter slechts summier over de beschieting, de verwondingen die hij daarbij heeft opgelopen en de medische behandeling die hij daarvoor stelt te hebben gehad. Eiser kon zelf niet aangeven wanneer het schietincident heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarom tijdens het nader gehoor geprobeerd om samen met eiser een tijdlijn te maken. Hieruit heeft verweerder opgemaakt dat het incident in 2013 of 2014 moet hebben plaatsgevonden. Niet gebleken is dat eiser na het schietincident nog problemen heeft ondervonden van de zijde van de [stamnaam]. Ter zitting is bevestigd dat eiser sindsdien geen problemen meer heeft gehad. Dat eiser uiteindelijk pas in 2018 vertrokken is uit Jordanië, duidt erop dat de gestelde problemen met de [stamnaam] voor eiser niet de directe aanleiding hebben gevormd om te vertrekken. Uit de verklaringen van eiser lijkt eerder te volgen dat de door hem ondervonden discriminatie in Jordanië de reden voor vertrek is geweest. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. De rechtbank constateert overigens dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van verweerder dat de discriminatie in Jordanië onvoldoende zwaarwegend is om tot vluchtelingschap te kunnen leiden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 18 mei 2021 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.