ECLI:NL:RBDHA:2022:4819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL20.10104 en NL21.9188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van staatloze Palestijn met beroep tegen niet-tijdig beslissen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak van een staatloze Palestijn, eiser, die een beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 8 september 2019 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 18 mei 2021 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser voerde aan dat de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond was en dat hij te maken had met discriminatie in Jordanië, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser ondervonden discriminatie onvoldoende zwaarwegend was om tot vluchtelingschap te kunnen leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen met een bepaalde stam in Jordanië niet geloofwaardig waren en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels een besluit op de aanvraag was genomen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-, omdat het bestreden besluit te laat was genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.10104 en NL21.9188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.

Bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft ook tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2022 in Breda op zitting behandeld, gelijktijdig met de behandeling van het beroep van eisers broer [Naam 2] (zaaknummers NL20.10361 en NL21.9184). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Aziz. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is een staatloze Palestijn en is geboren op [Geb. datum] 1995. Op 8 september 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [1] Daarbij zijn de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook zijn registratie bij UNRWA [2] is geloofwaardig geacht. Verweerder acht de door eiser ondervonden discriminatie in Jordanië eveneens geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te kunnen leiden. Eisers verklaringen over de problemen met de [stamnaam] (geweld en bedreigingen) heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. Eiser voert aan dat hij heeft verklaard dat de problemen zijn ontstaan na een incident op de bouw waarbij zijn verre familielid [Naam 3] betrokken was. Verweerder heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat eiser daar zelf niet bij aanwezig was, zodat hij daar niet gedetailleerder over kan verklaren. Het slachtoffer van het incident was van de [stamnaam] . [Naam 3] is na het incident naar het buitenland vertrokken en eiser is met zijn familie naar Amman gegaan. Daar heeft de stam hen aangevallen en beschoten. Het incident in de bouw heeft kort voor de aanval door de stam plaatsgevonden, zodat eiser aanneemt dat hier een verband tussen bestaat. Eiser stelt dat verweerder hem tijdens het gehoor had moeten confronteren met de gestelde tegenstrijdige verklaringen over de aanval. Hij had dan kunnen uitleggen dat zijn vader bij dit schietincident gelukkig niet diep is geraakt in zijn been en daarom kon rennen. Verder stelt eiser dat hij in 2015 en 2017 op zijn werk is bedreigd door de [stamnaam] . Hij leidt dit af uit het feit dat er op de auto’s logo’s stonden van [stamnaam 2] , waar [stamnaam] een substam van is. Tot slot stelt eiser dat hij meerdere pogingen heeft gewaagd om Jordanië te verlaten, maar dit is uiteindelijk pas in 2018 gelukt. Zijn vader heeft toen iemand gevonden die de reis uit Jordanië mogelijk heeft gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen niet-tijdig beslissen
4.
De rechtbank moet ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit op de aanvraag van eiser is genomen. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Geloofwaardigheid asielrelaas
5. Vooropgesteld dient te worden dat het aan eiser is om de gestelde problemen met de [stamnaam] aannemelijk te maken. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen over die problemen niet geloofwaardig worden geacht. Daarbij is allereerst gewezen op eisers uiterst summiere verklaringen over de aanleiding voor de gestelde problemen, te weten het incident in de bouw waar [Naam 3] bij betrokken zou zijn geweest. Eiser heeft niet kunnen verklaren waarom dit voor de [stamnaam] aanleiding heeft gevormd om achter hem en zijn familie aan te gaan.
6. Eiser heeft verklaard dat de [stamnaam] bij de aanval in Amman eerst zijn vader en vervolgens het huis van zijn familie heeft beschoten. Hij heeft echter geen documenten overgelegd van de door hem gestelde aangifte van dit schietincident bij politie, dan wel het door hem genoemde medische rapport waaruit zou blijken dat hierbij mensen gewond zijn geraakt. Volgens eiser is er sprake van bewijsproblemen vanwege de ondervonden discriminatie in Jordanië, maar daarin wordt hij bij gebrek aan nadere onderbouwing niet gevolgd. Uit de verklaring van eiser bij het nader gehoor volgt dat zijn vader ten tijde van de aangifte bij de politie de beschikking had over een medisch rapport. Hieruit blijkt niet dat de ondervonden discriminatie in de weg stond aan het verkrijgen van informatie. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om documenten daarvan te verkrijgen.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gewezen op de geconstateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en zijn broer over de verwondingen die hun vader zou hebben opgelopen bij het schietincident. Eiser stelt in beroep wel dat hij bij nader doorvragen door verweerder had kunnen uitleggen dat zijn vader niet diep geraakt was in zijn been waardoor hij kon rennen, maar in het nader gehoor heeft hij verklaard dat de kogel (überhaupt) niet op zijn vaders been of voet kwam en dat zijn vader naar huis rende. Zijn broer verklaart daarentegen dat hun vader door zijn scheenbeen zou zijn geschoten. Deze tegenstrijdigheden zijn met de nadere uitleg van eiser dan ook niet weggenomen.
7. Verweerder stelt bovendien niet ten onrechte dat gelet op de impact van het schietincident van eiser verlangd mag worden dat hij daar gedetailleerder over verklaart dan hij heeft gedaan. De jonge leeftijd van eiser ten tijde van het incident maakt dit niet anders, bovendien was hij toen al meerderjarig. Eiser kon zelf niet aangeven wanneer het schietincident heeft plaatsgevonden. Uit zijn verklaringen heeft verweerder opgemaakt dat dit in 2013 of 2014 moet zijn geweest. Eiser heeft verklaard dat de [stamnaam] hem na een half jaar en vervolgens weer een jaar later ook nog heeft opgezocht op zijn werk. Hij stelt dat dit in 2015 en 2017 is geweest, maar dit strookt niet met de constatering dat het schietincident in 2013 of 2014 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hier geen overtuigende verklaring voor kunnen geven. Dat geldt ook voor het feit dat hij pas in beroep heeft verklaard dat er logo’s van [stamnaam 2] op de op zijn werk verschenen auto’s zouden hebben gestaan. Verder stelt verweerder niet ten onrechte dat het gelet op het eerdere schietincident bevreemding wekt dat gewapende mannen van de [stamnaam] eiser komen opzoeken op zijn werk, maar verder geen actie ondernemen. Er is dan geen sprake van incidenten, maar enkel van door eiser ervaren dreiging.
8. Eiser stelt dat hij een aantal mislukte pogingen heeft gewaagd om Jordanië te verlaten, maar deze verklaring is weinig concreet en niet nader onderbouwd. Vast staat dat hij na het laatste bezoek van de [stamnaam] op zijn werk, wat volgens eiser in 2017 heeft plaatsgevonden, in Jordanië is gebleven. Daarnaast is eiser in 2017 illegaal naar Syrië gegaan om te trouwen. Na anderhalve maand is hij weer teruggekeerd naar Jordanië. Dat eiser uiteindelijk pas in 2018 vertrokken is uit Jordanië, duidt erop dat de gestelde problemen met de [stamnaam] voor eiser niet de directe aanleiding hebben gevormd om te vertrekken. Uit de verklaringen van eiser lijkt eerder te volgen dat de door hem ondervonden discriminatie in Jordanië de reden voor vertrek is geweest. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. De rechtbank constateert overigens dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van verweerder dat de discriminatie in Jordanië onvoldoende zwaarwegend is om tot vluchtelingschap te kunnen leiden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 18 mei 2021 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.