ECLI:NL:RBDHA:2022:4795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
SGR 22/1588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens niet voldoen aan connexiteitsvereiste

Op 16 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 22/1588, waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de voorzieningenrechter de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. In dit geval was het verzoek niet-ontvankelijk omdat verzoekster niet voldeed aan het connexiteitsvereiste, zoals gesteld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Dit vereiste houdt in dat er een lopende bezwaarschriftenprocedure of beroepsprocedure tegen hetzelfde besluit moet zijn om een voorlopige voorziening te kunnen treffen.

Verzoekster heeft op 4 maart 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, maar heeft geen bezwaarschrift of beroepschrift overgelegd. Er was geen bewijs dat er bezwaar was gemaakt of beroep was ingesteld tegen een besluit van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Hierdoor was er geen hoofdzaak aanhangig, wat noodzakelijk is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft dit verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1588
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb volgt dat het treffen van een voorlopige alleen mogelijk is als tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaarschriftenprocedure bij het bestuursorgaan loopt of een beroepsprocedure bij de bestuursrechter aanhangig is. Dit wordt het connexiteitsvereiste genoemd. Als niet voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste dient het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard te worden.
3. Bij brief van 4 maart 2022 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft echter geen bezwaarschrift of beroepschrift overgelegd. Ook overigens is niet gebleken dat bezwaar is gemaakt of beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder. Er is dus op dit moment geen sprake van een hoofdzaak (een bezwaar- of beroepschriftprocedure). Dat betekent dat het ook niet mogelijk is om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Aangezien niet wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.