ECLI:NL:RBDHA:2022:4794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
SGR 22/1843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor kassen en waterbassin in Westland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De vergunning is verleend aan Frestia B.V. voor het oprichten van kassen en een warmteopslagtank (WOT), alsmede voor het aanleggen van een waterbassin van 8.200 m3, leidingen en verharding op een perceel in Honselersdijk. Verzoeker, die naast de betrokken percelen woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om schorsing van de omgevingsvergunning, omdat hij vreest voor onomkeerbare schade door de bouwwerkzaamheden. Hij betwist de noodzaak van de afstand van 0,9 meter tot de perceelsgrens en de hoogte van de kassen, die volgens hem zijn uitzicht belemmert en zijn woongenot aantast. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de vergunninghoudster en verweerder bij het van kracht blijven van de vergunning zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij schorsing. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunning in redelijkheid is verleend en dat het primaire besluit naar verwachting in de bezwaarfase in stand kan blijven. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter geen bindend oordeel geeft voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1843
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Aboud).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Frestia B.V.,te Honselersdijk, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. M.R. Plug).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van kassen en een warmteopslagtank (WOT) alsmede voor het aanleggen van een waterbassin van
8.200 m3, leidingen en een verharding op het adres [adres] [nummer] te [plaats] .
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mail van 14 april 2022 heeft verzoeker het verzoekschrift aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 april 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, alsmede door [B] en [C] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Vergunninghoudster heeft op 10 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van nieuwe kassen ter vervanging van de oude kassen, een WOT en voor het aanleggen van een waterbassin 8.200 m3, leidingen en een verharding op het adres [adres] [nummer] te [plaats] . Het betreft de percelen kadastraal bekend als [code] , sectie [X] , nummers [kadastraal nummer 1] , [kadastraal nummer 2] , [kadastraal nummer 3] , [kadastraal nummer 4] , [kadastraal nummer 5] en [kadastraal nummer 6] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan de artikelen 2.10, 2.11 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo.
4. Verzoeker woont naast de betrokken percelen en is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Daarom verzoekt hij om het primaire besluit te schorsen. Als de bezwaarprocedure wordt afgewacht zullen onomkeerbare bouwwerkzaamheden zoals het heien en het storten van beton voor de fundering al hebben plaatsgevonden. Verzoeker heeft bezwaren tegen de te geringe afstand tussen de te bouwen kas en de perceelsgrens en tegen de beoogde hoogte van de kas. Verzoeker betwist dat het bedrijfsmatig noodzakelijk is om de kas op 0,9 meter van de perceelsgrens te plaatsen. Volgens verzoeker is niet aangetoond dat het niet rendabel is wanneer wel aan de afstandsvereisten uit het bestemmingsplan wordt voldaan. Er kan namelijk gebruik worden gemaakt van een ingekorte kap. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat een kasgevel met een hoogte van 6,80 meter zijn uitzicht belemmert en dusdanig veel schaduw geeft dat zijn woongenot wordt aangetast. Ook zal zijn huis door het bouwplan substantieel in waarde dalen. Ter onderbouwing van zijn verzoek verwijst hij naar een in 2000 tussen hem en de rechtsvoorganger van vergunninghoudster gesloten koopovereenkomst waarin zou zijn opgenomen dat een eventuele toekomstige kas kan worden teruggebouwd volgens de oorspronkelijke situatie. Dat is volgens verzoeker een kassencomplex met een hoogte van 4,30 meter.
5. Ter zitting is door vergunninghoudster bevestigd dat al is begonnen met de bouw. De heiwerkzaamheden zijn bijna zijn afgerond en op korte termijn kan gestart worden met het bouwen van de nieuwe kassen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang aanwezig is bij de gevraagde voorziening. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel zal geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Met inachtneming daarvan zal de voorzieningenrechter een oordeel geven over de vraag of het verzoek, gelet op de betrokken belangen, dient te worden toegewezen.
6. Ter zitting heeft verzoeker bevestigd dat zijn bezwaren enkel gericht zijn tegen het realiseren van de nieuwe kas(sen) en niet tegen het realiseren van de WOT en het aanleggen van het waterbassin, de leidingen en de verharding. De voorzieningenrechter zal de beoordeling daarom beperken tot het bouwen van de nieuwe kas(sen).
7. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Ter plaatse van het projectplan geldt het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Westland’ (het bestemmingsplan). Volgens dit bestemmingsplan hebben de betrokken percelen de enkelbestemming ‘Agrarisch – Glastuinbouw’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’. Verder rust op de percelen de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 1’ en de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’.
9.1
Het bouwplan voorziet, onder andere, in het bouwen van een kas op een afstand van 0,9 meter van de erfafscheiding van het perceel van verzoeker. Tussen partijen is niet in geschil dat dit in strijd is met het in artikel 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen vereiste dat de afstand tussen een kas en de erfafscheiding minimaal 1 meter bedraagt. Verweerder heeft met toepassing van een zogenoemde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.3.1, aanhef en onder j, van de planregels een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van artikel 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels. Uit artikel 3.3.1, aanhef en onder j, van de planregels volgt dat verweerder bij omgevingsvergunning kan afwijken van de in artikel 3.2.1 genoemde afstand van een kas tot de erfafscheiding als 1) dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht, 2) dit niet op stedenbouwkundige en/of verkeerskundige bezwaren stuit en 3) dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan al deze voorwaarden wordt voldaan.
9.2
Volgens verweerder is het realiseren van de nieuwe kas op een afstand van 0,90 meter van de erfafscheiding is in dit geval vanuit bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk, omdat de kas niet verder naar achteren kan worden geplaatst in verband met de met het Hoogheemraadschap gemaakte afspraken en omdat een kleinere kas tot een omvangrijk verlies aan teeltoppervlakte leidt. In haar zienswijze en ter zitting heeft vergunninghoudster de juistheid van het voorgaande bevestigd. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat het niet mogelijk is om een kleinere kas met een ingekorte paskap te bouwen. Als de kas één meter uit de grens gebouwd moet worden, zal namelijk één tralie over een lengte van 80 meter vervallen. Dan resteert een pad van 40 centimeter dat vanwege de robotisering van het proces te smal is om gebruikt te worden. Dit heeft een verlies van 682 m2 aan teeltoppervlakte en € 12.283,20 aan brutowinst per jaar tot gevolg. Volgens vergunninghoudster is het ook geen optie om de kas 10 centimeter naar achteren op te schuiven, omdat het dan niet meer mogelijk is om vanaf de waterzijde onderhoud aan de kas te plegen. Met de in het verweerschrift, de zienswijze van vergunninghoudster en de ter zitting door verweerder en vergunninghoudster gegeven toelichting acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat het in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk is om de kas op 0,90 meter van de erfafscheiding te plaatsen. Het gebruiken van een ingekorte paskap, zoals verzoeker stelt, is geen redelijk alternatief, omdat aannemelijk is dat dit in dit geval leidt tot een groot financieel verlies.
9.3
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de afwijking van 10 centimeter niet stuit op stedenbouwkundige en/of verkeerskundige bezwaren. Verweerder acht daarbij van belang dat de te realiseren kas niet is gelegen aan de openbare weg, dat de beoogde hoogte van de kas past binnen de toegestane maatvoering van de planregels en dat voldaan wordt aan de in de planregels opgenomen minimale afstand van 12,5 meter tussen de kas en de achtergevel van de woning. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding om verweerder op dit punt niet te volgen. Verzoeker heeft namelijk niet betwist dat de nieuwe kas niet zal zijn gelegen aan de openbare weg en dat wordt voldaan aan de minimale afstand van 12,5 meter tussen de kas en zijn woning. Voorts heeft verzoeker ter zitting bevestigd op de hoogte te zijn van de in het bestemmingsplan opgenomen toegestane maatvoering voor kassen, namelijk een goothoogte van 8 meter en een totale hoogte van 10 meter. Ook heeft verzoeker bevestigd dat het bouwplan op dit punt aan het bestemmingsplan voldoet en dat hij destijds niet geprotesteerd heeft tegen het bestemmingsplan.
9.4
Tot slot stelt verweerder stelt zich op het standpunt dat van onevenredige hinder en/of schade aan het perceel van verzoeker geen sprake zal zijn. Volgens verweerder zal qua afstand tussen de kas en de erfafscheiding zelfs sprake zijn van een verbetering ten opzichte van de tot voor kort bestaande situatie, omdat de vorige kas op de perceelsgrens stond. Verder zal geen sprake zijn van schaduw op de achtergevel van de woning of belemmering van het uitzicht als gevolg van het bouwplan. Als er al sprake is van enige schaduw of belemmering van het uitzicht, dan komt dit door de bomen op het perceel van verzoeker. Verweerder merkt hierbij op dat de kas qua (goot)hoogte voldoet aan het bestemmingsplan.. De voorzieningenrechter volgt verweerder ook op dit punt. Niet aannemelijk is dat het realiseren van de nieuwe kas(sen) onevenredige hinder en/of schade zal veroorzaken op het perceel van verzoeker. Hierbij is van belang dat de nieuwe kas op een grotere afstand van verzoekers perceel zal komen te staan dan de oude kas en dat deze nieuwe kas met een goothoogte van 6,59 meter en een nokhoogte van 7,53 meter een stuk minder hoog wordt dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De bij notariële akte uit 2000 gevestigde erfdienstbaarheden, waarbij de koper het recht heeft gekregen om glasopstanden te herbouwen tot op de kadastrale grens casu quo afscheiding
en voorts conform de bestaande situatie, kunnen de voorschriften van het bestemmingsplan over de maximaal toegestane bouwhoogte niet (verder) beperken, zoals verzoeker veronderstelt. Los daarvan is in die akte geen duidelijke afspraak gemaakt over de hoogte van nieuwe kassen. Dat beoogd zou zijn om de bouwhoogte ook in de nieuwe situatie te beperken tot 4.30 meter acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Er is geen evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Wat betreft de door verzoeker gestelde waardedaling van zijn woning, verwijst de voorzieningenrechter naar de planschadeprocedure van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
10. Al het bovenstaande in aanmerking nemende, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat verweerder in redelijkheid voor de kassen een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het om een geringe afwijking van het planvoorschrift van artikel 3.2.1, aanhef en onder c, gaat. Gelet hierop zal het primaire besluit naar verwachting in de bezwaarfase in stand kunnen blijven. Daarom dient het belang van verweerder en vergunninghoudster bij het van kracht blijven van de omgevingsvergunning zwaarder te wegen dan het belang van verzoeker bij het schorsen van die vergunning. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE: Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. (…)
Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° (…)

Het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Westland’

Artikel 3 Agrarisch – Glastuinbouw
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
(…).
3.2
Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd of uitgevoerd:
a. kassen;
(…).
3.2.1.
Kassen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken
Voor het bouwen van kassen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken gelden de algemene regels als genoemd in Artikel 32, alsmede dat:
a. de maatvoering van kassen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken bedraagt:

Kas maximale goothoogte: 8 meter, maximale bouwhoogte: 10 meter.

(…)
c. de afstand van een kas tot de - niet aan een gecategoriseerde weg of vaarweg, zoals opgenomen in Bijlage 4, gelegen - erfscheiding bedraagt minimaal 1 meter;
(…)
[X] . de afstand van een kas, bedrijfsgebouw en overige bedrijfsbouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, tot het hoofdgebouw van een woning bedraagt minimaal 12,50 meter;
(…).
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Afwijken voor kassen, bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor:
(…)
j. de afstand van een kas tot de - niet aan een gecategoriseerde weg of vaarweg, zoals opgenomen in Bijlage 4, gelegen - erfscheiding, mits:
  • dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
  • dit niet op stedenbouwkundige en/of verkeerskundige bezwaren stuit;
  • dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
(…).