ECLI:NL:RBDHA:2022:4714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL22.7669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Poolse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 29 april 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 4 mei 2022 door de staatssecretaris is opgeheven. Eiser heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding, omdat hij van mening was dat de bewaring onrechtmatig was opgelegd, aangezien de staatssecretaris al op de hoogte was van een strafrechtelijk vonnis dat eiser moest uitzitten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser op het moment van opleggen van de bewaring al gesignaleerd stond voor een strafrechtelijk vonnis, de staatssecretaris niet onrechtmatig heeft gehandeld door de bewaring op te leggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 mei 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 6 mei 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 9 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 11 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat verweerder op het moment van opleggen van de vreemdelingenbewaring (op 29 april 2022) al bekend was met het feit dat eiser nog een strafrechtelijk vonnis moest uitzitten. Volgens eiser had verweerder hem niet in vreemdelingenbewaring moeten plaatsen maar meteen moeten overgaan tot het uitvoeren van het strafrechtelijk vonnis.
4. Uit het beleid van verweerder, zoals vastgelegd in paragraaf A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000, volgt dat indien tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis of arrest moet ondergaan, een vonnis zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank acht dit beleid redelijk. Uit het dossier blijkt dat op 29 april 2022, na het tijdstip van in bewaringstelling, is geconstateerd dat eiser gesignaleerd stond voor winkeldiefstal. Eén werkdag later (2 mei 2022) heeft verweerder eisers Justitiële Documentatie opgevraagd. Ook is op die dag een vertrekgesprek met eiser gevoerd waarbij het strafrechtelijk vonnis is besproken. Voorts is de bewaring van eiser op 4 mei 2022 opgeheven. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.