ECLI:NL:RBDHA:2022:4694
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak niet-ontvankelijk verklaard na intrekking besluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een verblijfsdocument EU/EER had aangevraagd, had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter had eerder, op 24 december 2020, een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de uitzetting van verzoekster uit Nederland werd opgeschort totdat op het bezwaar was beslist.
Echter, op 11 februari 2021 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond, waarna verzoekster beroep instelde en opnieuw om een voorlopige voorziening vroeg. Op 5 april 2022 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in en gaf aan dat er opnieuw op het bezwaar zou worden beslist. Verzoekster trok haar beroep in, maar handhaafde haar verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat, nu het bestreden besluit was ingetrokken, de rechtstoestand in bezwaar herleefde. Dit betekende dat verzoekster rechtmatig verblijf had in Nederland, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000. Gezien deze omstandigheden had verzoekster geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorziening, waardoor het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.