ECLI:NL:RBDHA:2022:4656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9703841 \ RP VERZ 22-50078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding door werknemer na vervroegd pensioen, vanwege arbitraire ingangsdatum

In deze zaak heeft verzoekster, een werknemer van de Staat der Nederlanden, een verzoek ingediend om schadevergoeding na haar vervroegd pensioen. Verzoekster was sinds 2008 in dienst bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ging op 23 november 2021 met pensioen op 66-jarige leeftijd. Ze had eerder een verzoek ingediend om door te werken tot haar 67e verjaardag op 23 juli 2022, maar dit verzoek werd afgewezen door de Staat, wat door de Geschillencommissie Rijk werd bevestigd. Verzoekster stelt dat ze door het Pensioenakkoord 2020 en toezeggingen van haar werkgever recht had op doorwerken en dat ze hierdoor een schadevergoeding van € 17.000,- heeft misgelopen.

De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de lange tijd die de Staat nodig had om op het verzoek van verzoekster te reageren. De rechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst van verzoekster eindigde op haar AOW-gerechtigde leeftijd, maar dat de Staat op basis van een interne Handreiking had moeten toestaan dat verzoekster tot 1 januari 2022 doorwerkte. Dit betekent dat verzoekster recht heeft op doorbetaling van haar salaris voor de periode van 23 november 2021 tot en met 31 december 2021, onder aftrek van ontvangen AOW- en pensioenuitkeringen. De rechter laat partijen toe om binnen 14 dagen hun standpunt over eventuele nabetalingen en andere vergoedingen kenbaar te maken, en houdt verdere beslissingen aan totdat deze informatie is ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9703841 RP VERZ 22-50078
Uitspraakdatum:17 mei 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: verzoekster,
procederend in persoon,
tegen
De Staat der Nederlanden, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat,
zetelende in Den Haag,
verwerende partij,
verder te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. V. Stavleu.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 14 producties (bijlagen nrs. 1 tot en met 14), bij de griffie ingekomen op 23 februari 2022, verzocht
– kort gezegd – de Staat te veroordelen om de negatieve gevolgen van haar vervroegde pensioen ongedaan te maken.
1.2.
Op 8 april 2022 is bij de griffie een verweerschrift met vier (ongenummerde) producties binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 19 april 2022. Daarbij is verzoekster in persoon verschenen en is namens de Staat de gemachtigde verschenen. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is de Staat nog in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de door verzoekster verzochte schadevergoeding. Daarop heeft de Staat op 2 mei 2022 een aanvullende akte genomen.
1.5.
Vervolgens is de uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster was sinds (tenminste) 2008 in dienst van de Staat en zij was laatstelijk werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
2.2.
Op 23 november 2021 is verzoekster op een leeftijd van 66 jaar en 4 maanden met pensioen gegaan.
2.3.
Op 26 mei 2020 had verzoekster een verzoek gedaan te mogen doorwerken tot een leeftijd van 67 jaar, oftewel tot 23 juli 2022.
2.4.
Op 3 december 2021 heeft de Geschillencommissie Rijk geoordeeld dat de Staat niet in strijd heeft gehandeld met de CAO Rijk door het verzoek van verzoekster om door te werken na haar AOW-leeftijd af te wijzen.

3.Het verzoek van verzoekster en het verweer van de Staat

3.1.
Verzoekster verzoekt de Staat te veroordelen tot een schadevergoeding ter hoogte van € 17.000,- in verband met het feit dat zij niet in de gelegenheid gesteld is door te werken tot 23 juli 2022 en gedwongen is per 23 november 2021 met pensioen te gaan.
3.2.
Aan het verzoek legt verzoekster – kort gezegd – ten grondslag dat zij op grond van het pensioenakkoord 2020, op grond van de I&W Handreiking van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en op grond van hetgeen haar mondeling is toegezegd tot 23 juli 2022 had kunnen doorwerken. In dat geval had zij een jublieumuitkering in verband met een 40-jarig jubileum, een uitkering in verband met bijzondere beloning tegemoet kunnen zien en had zij over de periode tussen 23 november 2021 en 23 juli 2022 haar volledig salaris ontvangen, in plaats van pensioen. In totaal becijfert zij dat zij een bedrag van € 17.000,- is misgelopen.
3.3.
De Staat verweert zich tegen het verzoek van verzoekster. De Staat stelt dat zij heeft kunnen beslissen dat verzoekster per 23 november 2021 met pensioen zou gaan, hetgeen ook de Geschillencommissie Rijk in haar uitspraak van 3 december 2021 heeft bevestigd.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is dat verzoekster als gevolg van de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd van (aanvankelijk) 65 jaar naar 67 jaar een tijdlang is uitgegaan van een pensioendatum van 23 juli 2022, de dag waarop zij de 67-jarige leeftijd zou bereiken. Als gevolg van het ‘Pensioenakkoord 2020’ is haar AOW-gerechtigde leeftijd ten opzichte van de eerder geldende datum vervroegd naar een voor verzoekster geldende leeftijd van 66 jaar en 4 maanden. Dat maakte dat verzoekster haar AOW-gerechtigde leeftijd bereikte op 23 november 2021.
4.2.
Omdat de CAO Rijk bepaalt dat de arbeidsovereenkomst met verzoekster eindigt op haar AOW-gerechtigde leeftijd (artikel 2.4 van de CAO Rijk) is de arbeidsovereenkomst met verzoekster op 23 november 2021 beëindigd. Sindsdien ontvangt verzoekster een AOW-uitkering, aangevuld met een ouderdomspensioen.
4.3.
In artikel 2.4 van de CAO Rijk is mede bepaald dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd alleen mogelijk is, indien dat met de werkgever wordt overeengekomen, onder voorwaarde dat de werknemer het verzoek daartoe doet minimaal drie maanden voordat de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. In deze is niet in geschil dat verzoekster het verzoek daartoe tijdig heeft gedaan, namelijk reeds op 26 mei 2020. Zoals ook de Geschillencommissie heeft geoordeeld heeft het erg lang, tot 17 september 2021, geduurd voordat de Staat een beslissing heeft genomen op het verzoek van verzoekster. Voor de verdere beoordeling heeft dat echter geen gevolgen.
4.4.
Aan artikel 2.4 van de CAO Rijk is nog toegevoegd dat een verzoeker de persoonlijke en financiële omstandigheden kan toelichten en dat de werkgever deze nadrukkelijk zal meewegen bij de beslissing om door te mogen werken.
4.5.
In haar verzoek van 26 mei 2020 had verzoekster nog niet haar persoonlijke en financiële belangen om door te mogen werken aangegeven, maar deze heeft zij aangevuld via haar e-mail van 15 maart 2021. In die e-mail geeft verzoekster aan dat zij voor een ‘bewuste beloning’ in aanmerking zou zijn gekomen, welke zij gecompenseerd wil zien, in combinatie met het missen van haar 40-jarig ambtsjubileum. Met deze e-mail heeft verzoekster alsnog aan de aanvullende voorwaarde van artikel 2.4 van de CAO Rijk voldaan.
4.6.
Het aanpassen van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft niet geleid tot een wijziging van de CAO Rijk en ook niet tot andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen. Wel hebben de vakorganisaties de Staat verzocht soepel om te gaan met verzoeken tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Blijkbaar heeft het ‘SGO-overleg’ ingestemd met het verzoek van de vakorganisatie, maar alleen voor de jaren 2020 en 2021.
4.7.
Binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is een ‘Handreiking’ gemaakt voor de ‘HR kolom’, die is overgelegd als productie 3 bij het verweerschrift. In die Handreiking wordt bijna letterlijk de situatie van verzoekster beschreven, als volgt:
In het SGO [is] afgesproken om soepel om te gaan met verzoeken van medewerkers die geraakt worden door het Pensioenakkoord. (….)
Als de medewerker door het pensioenakkoord eerder AOW ontvangt en hij hierdoor een verzoek indient om door te werken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, dan wordt dit verzoek gehonoreerd. Deze verlenging is beperkt tot de periode van werkelijke vervroeging (4 of 8 maanden) en is beperkt tot de jaren 2020 en 2021. De verlenging mag dus niet doorlopen in 2022. Voorbeelden:
(….)

Van de medewerker die op 1 april 2022 zijn AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken, wordt door het pensioenakkoord de AOW-datum vervroegd naar 1 augustus 2021 (8 maanden). De arbeidsovereenkomst eindigt per 1 augustus 2021 op grond van de CAO Rijk. Op verzoek van de medewerker met als reden de gevolgen van het Pensioenakkoord kan een arbeidsovereenkomst tot uiterlijk 1 januari 2022 (de verlenging is beperkt tot 2020 en 2021) worden aangegaan.
4.8.
Weliswaar kan verzoekster aan deze Handreiking niet direct rechten ontlenen, maar de Handreiking vervult wel een functie vanuit het oogpunt van rechtseenheid, in de zin dat gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijk behandeld zullen worden.
4.9.
De Handreiking is in die zin een overgangsregeling, dat de werknemers die nadelige gevolgen menen te ondervinden van het Pensioenakkoord 2020 gedurende enige tijd een soepele opstelling van de werkgever kunnen verwachten in verband met het (vervroegde) einde van het dienstverband. Een overgangsregeling heeft altijd het karakter van een tijdelijke overbrugging en trekt veelal een arbitraire lijn tussen personen, die wel een beroep op de regeling kunnen doen en personen, die dat niet meer kunnen.
4.10.
In deze overgangsregeling is een arbitraire lijn getrokken per 1 januari 2022, met dien verstande dat voor werknemers, wier aanvankelijke AOW-gerechtigde leeftijd zou vallen na 1 januari 2022, voor de periode na 1 januari 2022 niet meer kunnen rekenen op een soepele opstelling met betrekking tot hun verzoeken om door te werken.
4.11.
Niet is gebleken dat de arbitraire datum van 1 januari 2022 op enigerlei wijze bewust met het oog op benadeling van werknemers, die na die datum met pensioen zouden gaan is gekozen. Zonder meer had ook voor een andere datum gekozen kunnen worden.
4.12.
Het karakter van een arbitraire datum is inderdaad, dat bepaalde werknemers binnen de regeling en andere werknemers buiten de regeling vallen. Voor zover de regeling bepaalde voordelen toekent, is het dan onvermijdelijk dat deze voordelen niet meer toekomen aan werknemers, die geen beroep meer kunnen doen op de regeling.
4.13.
In het voorliggende geval had de Staat op grond van de Handreiking verzoekster moeten toestaan door te werken tot 1 januari 2022, in plaats van tot 23 november 2021. Dat betekent dat zij voor de periode 23 november 2021 tot en met 31 december 2021 recht heeft op doorbetaling van haar salaris, inclusief emolumenten, uiteraard onder aftrek van hetgeen zij over die periode aan AOW- en pensioenuitkering heeft ontvangen. Met betrekking tot de emolumenten geldt dat zij in ieder geval ook recht heeft op het (pro rata deel van het) vakantiegeld en de 13-maands uitkering. Of verzoekster daarnaast nog recht heeft op betaling van de uitkering in het kader van een 40-jarig dienstjubileum en/of een beloning in het kader van ‘bewust belonen’ kan de kantonrechter zonder nadere informatie over (a) het tijdstip van het 40-jarig dienstjubileum en (b) het tijdstip waarop tot een toezegging in het kader van bewust belonen wordt beslist thans geen beslissing nemen. Indien beide tijdstippen (a) en (b) nog zouden vallen voor 1 januari 2022, zou verzoekster recht hebben op deze emolumenten, anders niet.
4.14.
Voor het geval partijen overeenstemming zouden hebben over de vraag of de tijdstippen (a) en (b) voor of na 1 januari 2022 zouden plaatsvinden, zouden partijen in staat moeten worden geacht aan de hand van hetgeen in deze beschikking is overwogen zelf tot een afrekening van de nabetaling van de Staat aan verzoekster te komen. Zou dat niet het geval zijn dan kunnen beide partijen zich nog uitlaten of en in hoeverre zij van mening zijn dat verzoekster als dan niet nog recht heeft op betaling van de gratificatie voor het 40-jarig dienstjubileum en de toelage voor bewust belonen. Tevens kunnen zij, indien zij daarover niet zelf overeenstemming kunnen bereiken daarbij een onderbouwing overleggen van het bedrag, waarop zij menen dat verzoekster nog recht heeft bij wijze van nabetaling over de periode 23 november 2021 – 31 december 2021. De kantonrechter laat beide partijen toe zich in voorkomend geval hierover binnen 14 dagen na heden schriftelijk aan de kantonrechter en aan elkaar uit te laten. In afwachting daarvan zal de kantonrechter elke verdere beslissing aanhouden. Na ontvangst van de berichten van beide partijen zal de kantonrechter een eindebeslissing nemen, in beginsel binnen 14 dagen na ontvangst van de uitlatingen van beide partijen
4.15.
In het geval partijen zelfstandig de nabetaling van de Staat aan verzoekster kunnen afwikkelen verwacht de kantonrechter dat partijen hem eveneens binnen 14 dagen na heden berichten dat zij op een eindbeschikking in dit geschil verder geen prijs stellen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
laat partijen toe binnen 14 dagen na heden zich ten opzichte van de kantonrechter en ten opzichte van elkaar uit te laten in hoeverre zij zich op het standpunt stellen dat verzoekster nog recht heeft op betaling van de toelage voor het 40-jarig dienstjubileum en de toelage voor bewust belonen en/of een onderbouwing te overleggen met betrekking tot de nabetaling over de periode 23 november 2021 – 31 december 2021;
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 17 mei 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.