ECLI:NL:RBDHA:2022:4648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5541 en NL22.5543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van een Azerbeidzjaans gezin met banden aan de Gülenbeweging en de afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Azerbeidzjaans gezin, dat vreesde voor vervolging in hun thuisland vanwege hun banden met de Gülenbeweging. De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond bestempelde. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers behandeld op 21 april 2022. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, was aanwezig via videoverbinding, terwijl eiseres niet verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eisers geloofwaardig zijn, evenals de aanhangigheid van de Gülenbeweging door eiser. Echter, de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrees van eiser voor problemen met de veiligheidsdiensten bij terugkeer naar Azerbeidzjan niet aannemelijk was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aannemelijkheidsbeoordeling van de Staatssecretaris niet zorgvuldig was en heeft de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen, waarbij de eerdere gebreken in acht moeten worden genomen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers toegewezen, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.5541 en NL22.5543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer 1]
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam minderjarige 1],
V-nummer: [nummer 3]
[naam minderjarige 2],
V-nummer: [nummer 4]
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluiten van 25 maart 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder aan eisers een vertrektermijn onthouden en aan hen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met de zaken NL22.5542 en NL22.5544, op 21 april 2022 te Dordrecht op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde via een video-verbinding. Eiseres is niet verschenen. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers vormen een gezin. Zij hebben allen de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] , eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en de kinderen zijn geboren op [geboortedatum minderjarige 1] en [geboortedatum minderjarige 2] .
2.1.
Op 8 januari 2019 hebben eisers hun eerste asielaanvragen ingediend. Eisers hebben aan deze aanvragen – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is aanhanger van de Gülenbeweging. Hij werkte als persvoorlichter bij de Turkse ambassade in Azerbeidzjan, maar werd op 10 juli 2017 ontslagen, omdat hij Gülenist is. Om dezelfde reden heeft hij ook problemen ondervonden met en stond hij in de negatieve belangstelling van de veiligheidsdiensten van Turkije en Azerbeidzjan, die hem meermaals hebben opgezocht en hem onder druk hebben gezet om mee te werken en namen van andere Gülenisten door te geven. Bij terugkeer naar Azerbeidzjan vreest eiser problemen met de veiligheidsdiensten en te worden gedetineerd of gedeporteerd naar Turkije.
2.2.
Verweerder heeft deze asielaanvragen bij besluiten van 22 januari 2020 afgewezen als ongegrond. Eisers hebben tegen deze besluiten beroepen ingesteld.
2.3.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep van eiser gegrond verklaard en het (op eiser betrekking hebbende) besluit van 22 januari 2020 vernietigd, omdat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Gülenist is. Vervolgens heeft de rechtbank echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Azerbeidzjan gevaar loopt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is ontslagen van zijn werkzaamheden voor de Turkse ambassade, noch dat hij problemen heeft gehad met de veiligheidsdiensten of daarvoor te vrezen heeft bij terugkeer.
Bij uitspraak van (eveneens) 26 maart 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep van eiseres (mede namens de minderjarige kinderen) ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraken van 20 mei 2020 de uitspraken van 26 maart 2020 van de rechtbank bevestigd.
3. Op 21 september 2020 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend. Op deze aanvragen zien de bestreden besluiten. Eisers hebben aan deze aanvragen hetzelfde ten grondslag gelegd als aan hun eerdere asielaanvragen. Eiser heeft in aanvulling daarop verklaard dat er op 17 juni 2020 een artikel over hem op internet is verschenen en dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten naar aanleiding daarvan bij zijn vader zijn langs geweest, in verband met vermeende schulden van eiser, en zijn vader hebben mishandeld. Eiser stelt echter geen schulden te hebben en meent dat dit een manier van de autoriteiten is om hem vast te zetten en het hem moeilijk te maken, dan wel om erachter te komen waar hij zich bevindt. Verder hebben eisers ter onderbouwing van hun asielrelaas nieuwe stukken ingebracht, waaronder vorenbedoeld artikel en een verklaring van (naar eiser stelt) een oud-collega van eiser. Eiser vreest bij terugkeer nog steeds de gevolgen als onder 2.1. vermeld.
De bestreden besluiten
4.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser is aanhanger van de Gülenbeweging;
- ontslag werkzaamheden persvoorlichter Turkse ambassade in Azerbeidzjan;
- problemen met de veiligheidsdiensten.
4.2.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres het volgende relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.3.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser aanhanger is van de Gülenbeweging. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser is ontslagen als persvoorlichter bij de Turkse ambassade in Azerbeidzjan en dat eiser problemen ondervindt met de veiligheidsdiensten. Hoewel er twee relevante elementen geloofwaardig zijn geacht, hebben eisers volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij moeten worden aangemerkt als verdragsvluchtelingen of dat zij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvragen daarom afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling beroep eiser
Aannemelijkheidsbeoordeling vermoedens
5. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.1.
Volgens paragraaf 4. van Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) behelst het sluitstuk van de beoordeling een toetsing aan de zwaarwegendheid. Aan deze stap kan pas worden toegekomen als een of meer relevante elementen geloofwaardig worden geacht én het risico over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen gegrond of reëel wordt geacht. Het is daarom van belang om ook te beoordelen of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk zijn.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser Gülenist is. Verder heeft verweerder, hoewel niet aangemerkt als relevante elementen, aangenomen dat eiser bij de Turkse ambassade in Azerbeidzjan heeft gewerkt en dat er in juni 2020 een artikel op internet heeft gestaan dat over eiser gaat en dat (in ieder geval) 717 keer is bekeken. Aan de hand van deze, niet ter discussie staande, feiten en omstandigheden diende verweerder te beoordelen of de vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer naar Azerbeidzjan te wachten staat – te weten: problemen met de Turkse en Azerbeidzjaanse veiligheidsdiensten, detentie en/of deportatie naar Turkije – aannemelijk zijn.
5.3.
De rechtbank constateert dat er op diverse plaatsen in het bestreden besluit onderdelen staan van de door verweerder verrichte aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens over wat eiser bij terugkeer naar Azerbeidzjan te wachten staat. De rechtbank hecht eraan op te merken, zonder hieraan gevolgen te verbinden, dat de aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens door de gefragmenteerde weergave ervan een ‘zoekplaatje’ is geworden, hetgeen door verweerder ter zitting is erkend.
5.4.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit (op p. 7 en 10), in het kader van zijn aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens over wat eiser bij terugkeer te wachten staat, op het standpunt gesteld dat eiser weliswaar Gülenist is, maar niet actief is en binnen de Gülenbeweging geen vooraanstaande persoon is, geen actieve rol heeft en nooit een grote rol heeft gehad en dat daarom niet wordt ingezien dat eiser enkel vanwege het feit dat hij Gülenist is problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Azerbeidzjan.
5.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het standpunt van verweerder dat erop neerkomt dat eiser geen actieve Gülenist is en zich niet onderscheidt van anderen Gülenisten niet op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft hierbij namelijk niet kenbaar betrokken dat eiser van 2008 tot 2010 een belangrijke functie (onder andere journalist, verantwoordelijke over een bepaalde regio in Azerbeidzjan en persvoorlichter) bij de aan de Gülenbeweging gelieerde krant [naam krant] heeft bekleed, vanuit die hoedanigheid heeft deelgenomen aan allerlei activiteiten (waaronder een toernooi voor journalisten van [naam krant], waarbij hij derde is geworden) en goed contact had met onder meer de hoofdredacteur van [naam krant] (p. 7, 8 en 16 van het verslag nader gehoor). Het verrichten van een dergelijke functie en dit soort activiteiten duidt naar het oordeel van de rechtbank op een aanzienlijke betrokkenheid bij de Gülenbeweging en genereert naar het oordeel van de rechtbank voorts een bepaalde mate van bekendheid binnen die beweging, waarvan niet zonder meer kan worden aangenomen dat die door tijdsverloop volledig verloren is gegaan. Ook het hebben van contact met de hoofdredacteur van [naam krant], hetgeen een vooraanstaande positie binnen de Gülenbeweging moet worden geacht te zijn, duidt op een zekere mate van bekendheid binnen die beweging. Dit een en ander is door verweerder niet onderkend en betrokken. Verder geldt dat uit met name eisers verklaringen tijdens het nader gehoor blijkt dat hij zijn gehele leven volledig heeft ingericht op het Gülenisme. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit, zonder nadere bevraging van eiser hierover, niet kunnen aannemen dat eiser thans niet meer actief bezig is met het Gülenisme, terwijl eiser, bij gebreke van bevraging hierover van de zijde van verweerder, ervan uit heeft mogen gaan dat hij met zijn verklaringen voldoende duidelijk had gemaakt dat hij al zij hele leven, dus ook nu nog, het Gülenisme actief aanhangt. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting, desgevraagd, heeft verteld dat hij in het asielzoekerscentrum deelneemt aan Gülenistische sohbets.
5.5.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit (op p. 6), in het kader van zijn aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens over wat eiser bij terugkeer te wachten staat, op het standpunt gesteld dat niet wordt ingezien dat het artikel dat over eiser op internet is verschenen een grote reikwijdte heeft en dat eiser daardoor bij terugkeer naar Azerbeidzjan in de problemen komt.
5.5.2.
Ook dit standpunt van verweerder berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. Verweerder heeft hierbij namelijk niet betrokken dat er in Azerbeidzjan een behoorlijk scherpe controle op de media plaatsvindt (zie het Algemeen Ambtsbericht over Azerbeidzjan van september 2021, paragraaf 3.2.). Hoewel 717 ‘views’ in algemene zin niet heel veel is, kan gezien de mediacontrole in Azerbeidzjan niet worden aangenomen dat het artikel, dat op Azerbeidzjaanse websites gestaan heeft, niet is gezien door de autoriteiten en veiligheidsdiensten. Het gaat hierbij om een artikel dat, gelet op de inhoud daarvan, voor eiser zeer negatieve gevolgen kan hebben in geval hij zou terugkeren naar Azerbeidzjan. Er staat namelijk in dat eiser vanwege zijn banden met de terreurorganisatie FETÖ is ontslagen bij de Turkse ambassade in Azerbeidzjan, naar Europa is gevlucht en daar bezig is met de coördinatie van Azerbeidzjaanse leden voor de terreurorganisatie in het buitenland. De rechtbank merkt op dat in het kader van de aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens niet van belang is of de inhoud van het artikel juist is en door wie dit is geplaatst; het gaat erom dát het artikel op het internet heeft gestaan en (in ieder geval) 717 keer is gelezen.
5.6.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder niet bij de aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens over wat eiser bij terugkeer te wachten staat heeft betrokken dat eiser als Gülenist bij de Turkse ambassade heeft gewerkt. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel gemoeten, nu er juist vanuit Turkije druk wordt uitgeoefend op de Azerbeidzjaanse autoriteiten om de structuur van de Gülenbeweging bloot te leggen (zie in dit verband pagina 5 van het voornemen). Evenmin heeft verweerder betrokken, terwijl ook dat naar het oordeel van de rechtbank had gemoeten, dat eiser niet alleen als Gülenist zal terugkeren naar Azerbeidzjan, maar ook als Azerbeidzjaans staatsburger die voor langere tijd in de Europese Unie heeft verbleven.
5.7.
Verweerder had vorenstaande feiten en omstandigheden allemaal in samenhang moeten beoordelen en dit geheel moeten afzetten tegen de relevante landinformatie uit het Algemeen Ambtsbericht Azerbeidzjan van september 2021. Dit is, zoals uit het vorenstaande volgt, dus niet gebeurd. Voor wat betreft de relevante informatie uit het ambtsbericht wijst de rechtbank in het bijzonder op pagina’s 74 en 75 daarvan. Daaruit blijkt weliswaar het algemene beeld dat Azerbeidjaanse Gülenisten vaak de banden met de Gülenbeweging hebben verbroken, niet meer worden onderzocht en soms zelfs opnieuw een baan bij de overheid vonden, maar daaruit blijkt ook dat dit ‘gunstige’ beeld niet geldt voor Gülenisten die nog politiek actief zijn, die zich nog als zodanig profileren en die een belangrijke functie hebben binnen de beweging. Verder blijkt eruit dat er smeercampagnes lopen tegen Gülenisten, dat zij door de veiligheidsdienst in de gaten gehouden worden, dat zij aan de veiligheidsdienst moeten rapporten over de Gülenbeweging en dat er nog Gülenisten te maken krijgen met ondervragingen, afpersing en bedreiging door de veiligheidsdienst. Daarnaast wijst de rechtbank op pagina 85 van het ambtsbericht, waaruit blijkt dat terugkeerders uit Europa bij terugkeer worden ondervraagd en dat dit in sommige gevallen heeft geleid tot oproepen om zich te melden bij de politie of de openbaar aanklager.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerders (gefragmenteerde) aannemelijkheidsbeoordeling van de vermoedens over wat eiser bij terugkeer naar Azerbeidzjan te wachten staat niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Reeds daarom kan het (op eiser betrekking hebbende) bestreden besluit niet in stand blijven. Volledigheidshalve zal de rechtbank hierna ook de ongeloofwaardig geachte elementen bespreken, alsmede eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel beoordelen.
Ontslag als persvoorlichter bij de Turkse ambassade
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij is ontslagen als persvoorlichter bij de Turkse ambassade in Azerbeidzjan.
6.1.
Gelijk het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg in de uitspraak van 26 maart 2020, oordeelt de rechtbank dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat er van een ontslag bij een ambassade officiële documenten worden opgesteld en dat het aan eiser is om zijn stelling dat hij geen documenten van zijn ontslag bij de Turkse ambassade heeft omdat er in de desbetreffende (chaotische) periode geen ontslagdocumenten werden verstrekt, aannemelijk te maken. Eiser heeft dit naar het oordeel van de rechtbank, zoals verweerder terecht stelt, ook in deze procedure niet gedaan. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt namelijk niet dat er in de periode waarin hij zegt te zijn ontslagen (juli 2017) geen ontslagdocumenten werden verstrekt aan Azerbeidzjaans personeel in dienst bij de Turkse ambassade. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat er in zijn specifieke geval geen ontslagdocumenten zijn opgemaakt en verstrekt.
6.2.
Niettegenstaande het voorgaande kan het ontslag ook aannemelijk worden gemaakt met andere gegevens en documenten dan officiële (ontslag)documenten. Ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 26 maart 2020 had eiser ter onderbouwing van zijn gestelde ontslag een verklaring van 1 maart 2020 van zijn oud-collega [naam 2] overgelegd. Deze verklaring, waarin onder meer staat dat onderzocht werd wie binnen de ambassade mogelijk Gülenist was en dat hierbij specifiek werd gesproken over het ontslaan van eiser en het informeren van de Turkse en Azerbeidzjaanse autoriteiten over zijn Gülenisme, heeft volgens de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, op zichzelf onvoldoende bewijswaarde om het gestelde ontslag mee aannemelijk te maken. Dit laat evenwel onverlet dat de bewijswaarde van deze verklaring zou kunnen toenemen, indien er andere stukken of verklaringen zouden bijkomen die deze verklaring ondersteunen. De rechtbank constateert dat er verder een brief ligt van eisers advocaat in Azerbeidzjan van 18 februari 2020, waarin hij heeft vermeld dat eiser ontslagen is vanwege zijn lidmaatschap van de Gülenbeweging. Deze brief is in de vorige procedure niet kenbaar betrokken en ook in het bestreden besluit heeft verweerder hierop geen acht geslagen. Dit laatste had naar het oordeel van de rechtbank wel gemoeten. Verder geldt dat eiser in de onderhavige procedure een nieuwe verklaring heeft ingebracht, namelijk een verklaring van 28 juni 2020 van (naar eiser stelt) zijn oud-collega [naam 3] . Hierin staat onder meer dat er onderzoek werd gedaan naar Azerbeidzjaanse medewerkers van de Turkse ambassade om erachter te komen of zij Gülenisten waren, dat de mislukte coup in Turkije de aanleiding vormde om Gülenisten te ontslaan en dat het hem niet verbaast dat eiser na de mislukte coup is ontslagen. Verweerder heeft de verklaring van [naam 3] in het bestreden besluit terzijde geschoven om de reden dat eiser [naam 3] heeft gevraagd om deze verklaring op te stellen, waardoor elke objectiviteit in deze bron vervalt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de verklaring van [naam 3] niet alleen vanwege het niet-objectieve karakter ervan heeft kunnen passeren. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2095, en wijst er daarnaast op dat deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, de verklaring van [naam 2] ook niet enkel vanwege het niet-objectieve karakter ervan heeft gepasseerd.
6.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser met voornoemde stukken – die in samenhang moeten worden bezien en moeten worden beschouwd tegen de achtergrond van de algemene situatie in Turkije en Azerbeidzjan in de periode na de mislukte coup in Turkije – niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn banden met de Gülenbeweging is ontslagen bij de Turkse ambassade. Het bestreden besluit kan daarom ook in zoverre niet in stand blijven.
Problemen met de veiligheidsdiensten
7. Eiser betoogt verder dat verweerder de problemen die hij stelt te hebben ondervonden met de veiligheidsdiensten ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte wederom de problemen die eiser in Azerbeidzjan stelt te hebben ondervonden met de veiligheidsdiensten ongeloofwaardig geacht. Hiertoe geldt dat verweerder zich niet ten onrechte wederom op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien dat eiser meermalen legaal Azerbeidzjan heeft kunnen uit- en inreizen als hij daadwerkelijk in de actieve negatieve belangstelling van de veiligheidsdiensten zou staan. Eisers verwijzing naar enkele passages in het Algemeen Ambtsbericht Azerbeidzjan over personen die Azerbeidzjan zijn uitgereisd terwijl zij in de negatieve belangstelling van de Azerbeidzjaanse autoriteiten stonden, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, uit het ambtsbericht blijkt niet dat deze personen, net als eiser, legaal Azerbeidzjan zijn uitgereisd en evenmin dat zij Azerbeidzjan meerdere keren zijn uitgereisd (en ingereisd). Verder geldt hiertoe dat verweerder zich niet ten onrechte wederom op het standpunt heeft gesteld dat, mede gelet op de werkwijze en reputatie van de veiligheidsdiensten, niet valt in te zien dat eiser meermalen en over een langere periode medewerking met de veiligheidsdiensten heeft kunnen weigeren, zonder dat dit tot daadwerkelijke en serieuze repercussies heeft geleid.
7.2.
Nieuw ten opzichte van de vorige asielprocedure is eisers verklaring dat de problemen met de veiligheidsdiensten na de plaatsing op internet van het hiervoor genoemde artikel zijn geïntensiveerd. Hij heeft in dit kader verklaard dat de autoriteiten bij zijn vader zijn langs geweest met het verzonnen verhaal over schulden van eiser bij de staatsbank, dat zijn vader is mishandeld en dat er inmiddels een strafzaak tegen eiser is aangespannen. Eiser heeft echter geen bewijsstukken overgelegd – zoals zijn uitschrijving van het adres van zijn vader (hetgeen volgens eiser na de mishandeling zou zijn gebeurd) dan wel een stuk waaruit blijkt dat er een strafzaak tegen hem is aangespannen of dat hij is opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen – die zijn verklaringen hierover ondersteunen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij heeft geprobeerd dergelijke documenten te bemachtigen, maar heeft zijn pogingen hiertoe niet onderbouwd. Ook in de zeer recente brief van zijn advocaat in Azerbeidzjan wordt niet gerept over een strafzaak. Gelet hierop stelt verweerder niet ten onrechte dat het ontbreken van dergelijke documenten niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de intensivering van de problemen na de publicatie van voormeld artikel ook op geloofwaardigheid beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hiertoe geldt dat eiser over het bezoek aan en de gestelde mishandeling van zijn vader zeer summier heeft verklaard. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij hierover meer en concreter dan hij heeft gedaan kan verklaren en dat hij hierover navraag doet bij zijn vader of, indien hij zijn vader wil beschermen, bij zijn broer (die bij het gestelde incident ook aanwezig zou zijn geweest). De stelling van eiser dat zijn verklaringen passen in het uit het Algemeen Ambtsbericht naar voren komende beeld dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten zich ten opzichte van tegenstanders en dissidenten bedienen van valse aanklachten en beschuldigen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat daarmee op zichzelf niet geloofwaardig wordt dat de autoriteiten ook in het concrete geval van eiser zo hebben gehandeld.
7.3.
Gelet op het voorgaande slaagt de onder 7. weergegeven beroepsgrond niet.
Gelijkheidsbeginsel
8. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat [naam 4] wel een asielvergunning heeft gekregen omdat hij een Azerbeidzjaanse Gülenist is. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte nagelaten om toe te lichten op welke punten de zaak van eiser en de zaak van [naam 4] van elkaar verschillen.
8.1.
Bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel is het aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van vergelijkbare zaken. Het is in principe niet aan verweerder om in de procedure van eiser individuele asielinformatie over [naam 4] te delen. De enkele omstandigheid dat [naam 4] ook een Azerbeidzjaanse Gülenist is, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu de enkele omstandigheid dat een vreemdeling uit Azerbeidzjan een Gülenaanhanger is, niet leidt tot asielverlening (vgl. paragraaf C7/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Voor asielverlening zijn aanvullende omstandigheden nodig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanvullende omstandigheden in zijn zaak te vergelijken zijn met de aanvullende omstandigheden in de zaak van [naam 4] . Ter zitting heeft verweerder overigens toegelicht dat een van de aanvullende omstandigheden in de zaak van [naam 4] is dat hij een Azerbeidzjaans arrestatiebevel heeft overgelegd. Een dergelijk bevel heeft eiser niet overgelegd.
8.2.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
Conclusie
9. Gelet op overwegingen 5. tot en met 6.3. is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het (op eiser betrekking hebbende) bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd onbesproken.
Beoordeling beroep eiseres
10. De zaak van eiseres is onlosmakelijk verbonden met de zaak van eiser. Gelet hierop zal de rechtbank ook het beroep van eiseres gegrond verklaren en het (op haar betrekking hebbende) bestreden besluit vernietigen.
Definitieve geschilbeslechting
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten, omdat de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn geheeld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om de geloofwaardigheid van een asielrelaas en de aannemelijkheid van de vermoedens over wat de vreemdeling bij terugkeer te wachten staat te beoordelen en die beoordeling deugdelijk te motiveren. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij nieuwe ongunstig besluiten voor eisers, niet valt in te zien dat eisers op die manier eerder uitsluitsel krijgen in hun zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven nieuwe beslissingen op de asielaanvragen te nemen binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak (meer specifiek overwegingen 5. tot en met 6.3.), nieuwe besluiten te nemen.
Proceskosten
12. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Hierbij merkt de rechtbank op dat zij de zaken heeft aangemerkt als samenhangend als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers, binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.