ECLI:NL:RBDHA:2022:4647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL22.2178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag uitstel van vertrek buiten behandeling gesteld wegens niet overleggen van stukken na herstelverzuimmogelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit bezit en sinds juli 2001 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld omdat de eiser niet tijdig de gevraagde bewijsmiddelen had ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 april 2022 behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris verscheen niet op de zitting.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van de aanvraag. Eiser had de gelegenheid gekregen om aanvullende informatie te verstrekken, maar had hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om in te gaan op de door eiser in beroep overgelegde stukken, omdat deze reeds in de bezwaarfase niet meer relevant waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van de benodigde documenten bij aanvragen voor uitstel van vertrek en de rol van de staatssecretaris in het proces. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste wijze had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2178

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij het besluit van 3 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw [1] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te bezitten. Hij is in juli 2001 Nederland binnengekomen. Sindsdien heeft eiser meerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen ingediend, die steeds zijn afgewezen. Op 20 september 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb [2] buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde bewijsmiddelen niet conform de vereisten, zoals deze zijn neergelegd in A3/7.2.4 van de Vc, [3] binnen de gestelde termijn zijn ingediend. Verweerder heeft aan het BMA [4] gevraagd een medisch advies uit te brengen. Het BMA heeft in een nota bericht dat meer informatie nodig is van de GGZ-instelling [Naam instelling]. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om deze informatie op te sturen, maar eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Het is daardoor niet mogelijk voor het BMA om een volledig en zorgvuldig advies uit te brengen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard, nu alle medische informatie van eiser was overgelegd aan verweerder. Er kon geen nadere informatie worden overgelegd, omdat een intake bij [Naam instelling] niet heeft geleid tot verdere behandeling. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een e-mail en twee brieven overgelegd waaruit blijkt dat eiser niet in behandeling kan worden genomen. De gemachtigde van eiser heeft hierover in de bezwaarfase ook telefonisch contact opgenomen met verweerder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Op grond van de beschikbare informatie is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
Aanvraag tot uitstel van vertrek
5. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, en slot van de Awb kan een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling stellen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van een beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6. In paragraaf A3/7.2 van de Vc heeft verweerder zijn beleid neergelegd over aanvragen tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Daaruit blijkt dat verweerder de vreemdeling in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen vraagt als de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn en dat verweerder de aanvraag buiten behandeling stelt of afwijst als de vreemdeling niet binnen de door verweerder gegeven termijn het verzuim heeft hersteld. Verder blijkt daaruit dat verweerder het BMA in ieder geval niet verzoekt om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
7. Nu eiser de door verweerder gevraagde informatie, ook na de geboden herstelverzuimmogelijkheid, niet heeft overgelegd, heeft verweerder terecht de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat alle relevante informatie reeds voorhanden was, omdat het aan het BMA is om te beoordelen welke informatie noodzakelijk is voor het uitbrengen van een medisch advies. [5] Dat eiser stelt dat hij geen nadere informatie kon overleggen en dat zijn gemachtigde hierover telefonisch contact heeft gehad met verweerder, leidt niet tot een ander oordeel. Binnen de gegeven herstelverzuimtermijn heeft eiser immers niet onderbouwd dat hij niet in behandeling is genomen en daarom de gevraagde informatie niet kon overleggen. Het telefonische contact met verweerder is bovendien niet geconcretiseerd of onderbouwd, en is ook niet bekend bij verweerder.
8. Verweerder heeft zich in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet verplicht is om in te gaan op de door eiser in beroep overgelegde e-mail en brieven, nu reeds in de bezwaarfase geen verplichting meer bestaat om in te gaan op een hersteld gebrek in de aanvraag. [6] Deze stukken maken het bovenstaande daarom niet anders.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1905.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:459.