Overwegingen
1. Eiseressen stellen zussen te zijn, de Angolese nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum1], respectievelijk [geboortedatum2].
2. Eiseressen hebben eerder asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij besluiten van 18 februari 2016 afgewezen. Daarbij is geen geloof gehecht aan de door eiseressen gestelde herkomst uit Buco-Zau. Dat besluit staat in rechte vast.Op 29 juni 2017 hebben eiseressen elk een tweede asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvragen is ten grondslag gelegd dat zij nieuwe documenten hebben die hun herkomst staven. Eiseressen hebben twee geboorteaktes en authenticiteitsverklaringen van deze akte overgelegd. Na onderzoek heeft Bureau Documenten in rapporten van 5 juli 2017 geconcludeerd dat de geboorteakten vals zijn. Bij besluiten van 19 oktober 2017 zijn de opvolgende aanvragen niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseressen aan hun opvolgende aanvragen volgens verweerder geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. Eiseressen hebben op 25 oktober 2021 de huidige asielaanvragen ingediend. Hierbij hebben zij een consulaire verklaring en geboorteaktes overgelegd. Verweerder heeft deze aanvragen opnieuw niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag zijn gelegd.
4. Eieressen hebben hier primair tegen aangevoerd dat zij hun herkomst uit Buco-Zau met de nieuwe geboorteaktes aannemelijk hebben gemaakt. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat verweerder, naar aanleiding van de overgelegde geboorteaktes, nader onderzoek had moeten doen in de vorm van het opnieuw stellen van herkomstvragen. Eiseressen hebben er alles aan gedaan om een geboorteakte te verkrijgen. Terugkeer naar het land van herkomst zorgt voor een verslechtering van de medische situatie van eiseres 1, wat een onmenselijke behandeling betekent, in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseressen hebben daarnaast privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 januari 2022, volgt uit het arrest van het Hofin de zaak L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021, punten 34-38, dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijnmoet maken, bestaat uit twee stappen. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fases. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet verweerder overgaan tot stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
6. De nieuwe geboorteaktes en de consulaire verklaring dateren van na de besluiten in de vorige procedure en zijn niet eerder beoordeeld. Het betreffen dus nieuwe bevindingen. De door eiseressen overgelegde documenten maken de kans op internationale bescherming echter niet aanzienlijk groter, nu verweerder terecht heeft tegengeworpen dat eiseressen hun herkomst uit Buco-Zau met deze documenten niet aannemelijk kunnen maken. Met de geboorteaktes kunnen eiseressen immers niet aannemelijk maken dat ze in Buco-Zau hebben verbleven in de periode waarin zij stellen daar problemen te hebben ondervonden. Verder zijn de geboorteaktes van eiseressen geen identificerend documenten, nu deze niet zijn voorzien van een pasfoto.Daarnaast is van belang dat de geboorteaktes zijn verstrekt zonder voorafgaand gedegen onderzoek naar de identiteit van de aanvragers. Volgens de verklaringen van eiseressen hebben zij een volmacht verkregen voor het aanvragen van de nieuwe documenten in Angola nadat het Angolese consulaat in Rotterdam eiseressen had geïdentificeerd aan de hand van hun Nederlandse W-documenten en hun in de eerdere procedure vals bevonden geboorteaktes.Vervolgens zouden de autoriteiten in Angola de geboorteaktes aan de hand van de volmacht van het Angolese consulaat en één getuigenverklaring hebben afgegeven. Eiseressen hebben verklaard dat zij deze getuige niet persoonlijk kennen. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
7. Nu niet is gebleken van een aanmerkelijk grotere kans op internationale bescherming, heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven aanbieden in de vorm van herkomstvragen. Verweerder heeft eiseressen op 17 februari 2022 gehoord over de relevantie van de overgelegde documenten. Eiseressen hebben daarnaast op 18 februari 2022 gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze tegen het voornemen van 17 februari 2022 te richtten. Verweerder heeft hiermee voldoende invulling gegeven aan de samenwerkingsplicht. Anders dan eiseressen in dit verband stellen, is de eerdere vaststelling dat niet aannemelijk is dat eiseressen uit Buco-Zau afkomstig zijn niet enkel gebaseerd op het ontbreken van documenten, maar ook op een taalanalyse en eerdere verklaringen van eiseressen over hun herkomstgebied. Daarnaast staat vast dat eiseressen eerder valse documenten over hun herkomst hebben overgelegd. Dat op hen thans een onevenredige bewijslast zou rusten, wordt daarom niet gevolgd.
8. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Verweerder heeft niet hoeven beoordelen of voor eiseressen een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Op grond van artikel 6.1e, tweede lid, van het Vblaat verweerder deze ambtshalve beoordeling achterwege bij een opvolgende asielaanvraag die hij – zoals in het voorliggende geval – op grond van artikel 30a van de Vwniet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit geldt ook indien de vreemdeling stelt dat hij als gevolg van ernstige ziekte bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat verweerder in de onderhavige procedure niet ambtshalve heeft hoeven beoordelen of artikel 64 van de Vw aan de uitzetting van eiseressen in de weg staat. Voor zover eiseressen betogen dat de medische gesteldheid van eiseres 1 bij uitzetting zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, ligt het op hun weg om (opnieuw) een aanvraag in te dienen op grond van artikel 64 van de Vw.
10. Omdat in artikel 3.6a en artikel 6.1e van het Vb geen verplichting voor verweerder is neergelegd om bij een opvolgende aanvraag ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, heeft verweerder deze beoordeling tevens niet ten onrechte achterwege gelaten in zijn besluit.
11. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat in het bestreden besluit niet wordt ingegaan op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd, hebben zij onvoldoende geduid waar verweerder op had moeten reageren. Nu sprake is van een niet nader onderbouwde stellingname kan deze grond niet slagen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.