ECLI:NL:RBDHA:2022:4629
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot uitlokken van strafvervolging in Brazilië
Op 26 april 2022 heeft de rechtbank Den Haag in een meervoudige raadkamer uitspraak gedaan op een vordering van de officier van justitie. Deze vordering, ingediend op 1 maart 2022, betrof een verzoek om machtiging ex artikel 5.3.1, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om het strafdossier met een voorstel tot het uitlokken van strafvervolging in Brazilië aan de Minister van Justitie en Veiligheid te overleggen. De aanleiding voor deze vordering was dat de belanghebbende, die zich als benadeelde partij wilde voegen in de strafzaak, geen schriftelijke instemming had gegeven voor het uitlokken van de strafvervolging in Brazilië.
De rechtbank heeft de vordering op 12 april 2022 in openbare raadkamer behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn advocaat, mr. J.J. Bussink, aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de rechtbank bevoegd was om de vordering te behandelen, omdat de woonplaats van de belanghebbende in Delft als pleegplaats kon worden aangemerkt. De officier van justitie betoogde dat strafvervolging in Brazilië de meest efficiënte manier was om de verdachte te vervolgen, gezien de omstandigheden van de zaak en de locatie van de getuigen.
De belanghebbende verzocht om afwijzing van de vordering, omdat hij de procedure in Brazilië moeilijk kon volgen en hij de zaak snel afgehandeld wilde zien. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren om de vervolging in Brazilië te laten plaatsvinden, en verleende de officier van justitie de gevraagde machtiging. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in Nederland was afgerond en dat het horen van getuigen in Brazilië moest plaatsvinden. De beslissing werd uitgesproken door mr. E.C. Kole, voorzitter, en mrs. K.C.J. Vriend en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F. Kok.