ECLI:NL:RBDHA:2022:4604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL22.7188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van zware en lichte gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser, een Poolse nationaliteit hebbende vreemdeling, had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat was genomen op 22 april 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de openbare orde de maatregel van bewaring vorderde, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet naleven van eerdere vertrekverplichtingen, als terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De eiser heeft de lichte gronden niet gemotiveerd betwist, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de keuze voor een lichter middel verworpen. De eiser had aangevoerd dat hij niet deugdelijk was geïnformeerd over de mogelijkheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van het gehoor bleek dat de eiser wel degelijk was geïnformeerd over het voornemen tot inbewaringstelling en dat hem was gevraagd of er omstandigheden waren waarmee rekening moest worden gehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 25 april 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 26 april 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 2 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te bezitten. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel van bewaring vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3c voert eiser aan dat uit het dossier niet blijkt dat aan hem kenbaar is gemaakt dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Blijkens het digitale dossier is het verwijderingsbesluit van 14 maart 2022 op 25 april 2022 om 10:21 uur aan het dossier toegevoegd, zodat dit kenbaar moet zijn geweest vóórdat op 25 april 2022 om 17:56 uur de gronden van beroep zijn ingediend. De zware gronden 3a en 3c zijn daarmee terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Eiser heeft de lichte gronden niet gemotiveerd betwist. Er is dan ook geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.
4. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichter middel. Daarbij stelt hij dat hem tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet is meegedeeld dat hij in dat kader feiten en omstandigheden naar voren kan brengen en dat hij daarover niet is bevraagd. Ook hierin kan eiser niet worden gevolgd. Uit het proces-verbaal van dit gehoor blijkt dat aan eiser is meegedeeld dat hij is gehoord vanwege het voornemen om hem in bewaring te stellen en dat aan eiser is gevraagd of er omstandigheden zijn waarmee rekening zou moeten worden gehouden.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.