In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser, een Poolse nationaliteit hebbende vreemdeling, had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat was genomen op 22 april 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de openbare orde de maatregel van bewaring vorderde, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zware gronden, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet naleven van eerdere vertrekverplichtingen, als terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De eiser heeft de lichte gronden niet gemotiveerd betwist, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de keuze voor een lichter middel verworpen. De eiser had aangevoerd dat hij niet deugdelijk was geïnformeerd over de mogelijkheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van het gehoor bleek dat de eiser wel degelijk was geïnformeerd over het voornemen tot inbewaringstelling en dat hem was gevraagd of er omstandigheden waren waarmee rekening moest worden gehouden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.