ECLI:NL:RBDHA:2022:4567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL22.4924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Malinese eiser wegens kennelijk ongegronde verklaringen en gebrek aan bewijs voor psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Malinese eiser. De eiser had op 16 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 april 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.B. van den Toorn-Volkers, en de verweerder door mr. T. Pourjalili. De eiser heeft gesteld dat hij niet terug kan keren naar Mali vanwege betrokkenheid bij wapensmokkel, wat hem problemen heeft opgeleverd in zijn thuisland.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn psychische problemen en dat zijn verklaringen over de wapensmokkel inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in staat is geweest om zijn gestelde psychische toestand te onderbouwen met relevante documenten. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser in eerdere asielprocedures niet consistent heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij wapensmokkel, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris terecht was, op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en g van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4924

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili)

ProcesverloopBij besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste

lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en g, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.4925, op 28 april 2022 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Malinese nationaliteit. Eiser heeft op 16
februari 2022 de huidige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij niet terug kan keren naar Mali omdat hij betrokken was bij wapensmokkel en hierdoor problemen heeft ervaren in Mali.
Wat hieraan voorafging
2. Eiser heeft op 3 december 2015 zijn eerste aanvraagaanvraag ingediend. Hieraan
heeft hij ten grondslag gelegd dat hij uit Mali is vertrokken, vanwege de aanslag door de
rebellen in Kidal. Eiser is gevlucht naar Algerije maar hij is bij de grens door de rebellen aangehouden en gedwongen om iemand te doden. De rebellen hebben hiervan een foto
gemaakt. Daarnaast heeft eiser problemen met zijn familie, omdat hij een onwettig
kind heeft. Bij besluit van 26 april 2016 is de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld. Op 23 juli 2019 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Op 13 augustus 2019 heeft eiser de aanvraag ingetrokken en aangegeven vrijwillig terug te willen keren naar Mali. Op 21 augustus 2020 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5 januari 2021 is deze afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 28 januari 2021 is het hiertegen door eiser ingediende beroep door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard. Op 16 februari 2022 heeft eiser zijn onderhavige, vierde, asielaanvraag ingediend.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Eiser heeft wapens gesmokkeld en daardoor problemen ondervonden.
4. Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Verweerder vindt het tweede
element niet geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiser inconsequente en tegenstrijdige,
kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft zich ten onrechte
op het standpunt gesteld dat eiser gehoord kon worden en dat een medisch onderzoek naar de (psychische toestand) van eiser niet nodig is. Ten onrechte heeft verweerder geconcludeerd dat niet is gebleken dat eiser psychische problemen had ten tijde van het gehoor, nu hij dit baseert op de eigen verklaringen van eiser. Eiser voert aan dat hij onder behandeling van een psychiater is in Detentiecentrum Rotterdam. Hij heeft geheugenproblemen en hij krijgt medicatie om te slapen. Verweerder heeft toegang tot stukken waaruit blijkt dat eiser in 2021 drie maanden in de Handhavings-en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen onder psychiatrische behandeling heeft gestaan. Verweerder heeft zich verder ten onrechte op het standpunt gesteld dat de wapensmokkel en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Verweerder rekent eiser ten onrechte aan dat hij deze grond pas in zijn opvolgende asielgehoor voor het eerst naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft ten onrechte de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000. Tot slot stelt eiser dat er sprake is van strijd met de Procedurerichtlijn 2013/32/EU, vanwege de onwelwillendheid van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Medisch onderzoek
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het
standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak niet is gebleken dat er een aanleiding was om eiser een medisch onderzoek aan te bieden. Uit de verklaringen van eiser tijdens zijn gehoor opvolgende aanvraag kan niet worden afgeleid, dat hij (vanwege zijn psychische toestand) niet in staat was te verklaren. Dit volgt ook niet uit het vermelde op pagina 11 in het verslag gehoor opvolgende aanvraag, waarnaar eiser in beroep verwijst. Eiser heeft zijn gestelde psychische toestand niet met stukken onderbouwd. Niet is onderbouwd dat hij in Detentiecentrum Rotterdam onder behandeling staat van een psychiater. Ook heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij in 2021 drie maanden in de HTL onder psychiatrische behandeling heeft gestaan. De stelling van eiser dat verweerder in het bezit zou zijn van de benodigde medische stukken, doet hier niet aan af. Niettegenstaande de samenwerkingsplicht zoals neergelegd in de Procedurerichtlijn, blijft het in eerste instantie aan eiser om zijn gestelde psychische problematiek en de gevolgen daarvan te onderbouwen. Eiser heeft dit op geen enkele manier gedaan.
Wapensmokkel en de daaruit voortvloeiende problemen
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het
standpunt heeft gesteld dat de wapensmokkel en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft dit element pas in zijn gehoor bij zijn vierde asielaanvraag voor het eerst naar voren gebracht. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser dit element in zijn eerdere asielprocedures naar voren had kunnen en moeten brengen. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de wapensmokkel en de daaruit voortvloeiende problemen. Eiser heeft wisselend verklaard over met wie hij de wapens vervoerde. Eiser verklaart enerzijds dat hij met een vriend (genaamd [A] ) betrokken was bij het vervoer van de wapens, en anderzijds verklaart hij dat hij de wapens met onbekenden vervoerde. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over hoe vaak hij zou zijn opgepakt. Verder heeft eiser wisselend verklaard over door wie en wanneer die vriend is vermoord. Van eiser mocht verweerder verwachten dat hij eenduidig kan verklaren over het moment dat [A] zou zijn vermoord. Deze gebeurtenis hangt namelijk nauw samen met zijn opdracht om wapens te transporteren. Verder heeft eiser wisselend verklaard over wie het raam van zijn cel zou hebben kapot gemaakt en hem heeft geholpen om te ontsnappen.
Kennelijk ongegrond
8. Op grond van het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen
als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000. Eiser heeft namelijk kennelijk tegenstrijdige, kennelijk valse en duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd.
9. De aanvraag is daarnaast terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond
van 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000.
Conclusie
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.