ECLI:NL:RBDHA:2022:4567
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Malinese eiser wegens kennelijk ongegronde verklaringen en gebrek aan bewijs voor psychische problemen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Malinese eiser. De eiser had op 16 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 april 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.B. van den Toorn-Volkers, en de verweerder door mr. T. Pourjalili. De eiser heeft gesteld dat hij niet terug kan keren naar Mali vanwege betrokkenheid bij wapensmokkel, wat hem problemen heeft opgeleverd in zijn thuisland.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn psychische problemen en dat zijn verklaringen over de wapensmokkel inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in staat is geweest om zijn gestelde psychische toestand te onderbouwen met relevante documenten. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser in eerdere asielprocedures niet consistent heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij wapensmokkel, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris terecht was, op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en g van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.