ECLI:NL:RBDHA:2022:4558
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker en de beoordeling van de gronden voor de maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De eiser, die zich in Nederland bevond, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 25 april 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend, die op 19 augustus 2021 was afgewezen. Na zijn staandehouding op 20 april 2022 werd de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er onvoldoende gronden waren voor de bewaring, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die door de staatssecretaris waren aangevoerd, grotendeels standhielden, met uitzondering van één lichte grond die onvoldoende gemotiveerd was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.