ECLI:NL:RBDHA:2022:4558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL22.7362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker en de beoordeling van de gronden voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De eiser, die zich in Nederland bevond, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 25 april 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend, die op 19 augustus 2021 was afgewezen. Na zijn staandehouding op 20 april 2022 werd de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er onvoldoende gronden waren voor de bewaring, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die door de staatssecretaris waren aangevoerd, grotendeels standhielden, met uitzondering van één lichte grond die onvoldoende gemotiveerd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.7362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding S. Brinks. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 19 augustus 2021 is een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Op 20 april 2022 is eiser staandegehouden in het asielzoekerscentrum. Op diezelfde dag heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Nadat eiser opnieuw asiel in Nederland heeft aangevraagd, heeft verweerder die maatregel opgeheven waarna eiser het beroep daartegen (NL22.7007) heeft ingetrokken. Eiser is met het bestreden besluit echter meteen opnieuw in bewaring gesteld.
3. Eiser voert aan dat er onvoldoende gronden aanwezig waren voor het opleggen van de maatregel van bewaring. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, omdat gebleken is dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij eerder een Dublinprocedure en een algemene asielprocedure heeft doorlopen waardoor hij het onjuist acht dat hij nu met deze grond wordt geconfronteerd. Dit laat echter onverlet dat het feitelijk juist is dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, waarmee verweerder mag volstaan.
5. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zijn beroep en hoger beroep met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van de afwijzing van zijn vorige asielaanvraag in Nederland mocht afwachten, in welke periode hij geen poging heeft gedaan om zich aan het toezicht te onttrekken. Dit laat echter onverlet dat eiser niet binnen de vertrektermijn gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 19 augustus 2021, waarmee verweerder mag volstaan.
6. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat hij een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend omdat hij angst heeft om naar Nigeria terug te keren. Dit laat echter onverlet dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij niet wenst terug te keren naar Nigeria, waarmee verweerder mag volstaan.
7. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij zich heeft gemeld bij de IND en zich sindsdien altijd op de hem aangewezen plek heeft opgehouden. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit echter tegengeworpen dat hij niet in het bezit was van een document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Dit is niet betwist.
8. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan deze niet te begrijpen, omdat hij altijd in een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft verbleven. Volgens vaste jurisprudentie heeft dit echter niet te gelden als een vaste woon- of verblijfplaats. Ten aanzien van de middelen van bestaan stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft onderkend dat eiser verklaard heeft in het bezit te zijn van 2000 euro aan spaargeld (proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de eerdere inbewaringstelling van 20 april 2022). In zoverre heeft verweerder de lichte grond 4d onvoldoende gemotiveerd aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft verweerder aangehaald dat eiser ook heeft verklaard dat hij dit geld niet wenst aan te wenden voor zijn terugkeer, maar dit laat onverlet dat verweerder het voorgaande niet gemotiveerd in het bestreden besluit heeft betrokken.
9. Dit leidt tot de conclusie dat met uitzondering van de lichte grond 4d alle door verweerder gehanteerde gronden blijven staan, zodat er geen aanleiding is om de gronden van de maatregel onvoldoende te achten.
10. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Volgens eiser volgt uit zijn verleden in Nederland dat er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de gronden van de maatregel, is een risico op onttrekking echter gegeven.
11. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.