ECLI:NL:RBDHA:2022:4555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL22.7361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod; prematuur beroep en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Braziliaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een maatregel van bewaring, een terugkeerbesluit en een inreisverbod. De maatregel van bewaring was opgelegd op 22 april 2022, en op 2 mei 2022 werd deze opgeheven. Eiseres trok haar beroep tegen de maatregel van bewaring in, maar diende op 28 april en 3 mei 2022 gronden van beroep in tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 in Breda was eiseres niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.

De rechtbank overwoog dat het beroep tegen het terugkeerbesluit prematuur was, omdat er ten tijde van de indiening nog geen schriftelijk besluit was. Echter, de rechtbank verklaarde dat de niet-ontvankelijkheid om deze reden achterwege bleef, omdat eiseres redelijkerwijs kon menen dat het besluit al tot stand was gekomen. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit zijn werking had verloren, omdat eiseres inmiddels was vertrokken, waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan procesbelang. Voor het inreisverbod waren geen beroepsgronden ingediend, waardoor het beroep ook in dat opzicht ongegrond werd verklaard. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling op te leggen.

De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.7361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2022 heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder haar mondeling meegedeeld dat tegen haar een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren is uitgevaardigd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring (NL22.7189) en tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod (NL22.7361).
Op 28 april 2022 heeft verweerder het terugkeerbesluit en inreisverbod op schrift gesteld.
Op 2 mei 2022 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven. Op 3 mei 2022 heeft eiseres het beroep daartegen ingetrokken.
Op 28 april 2022 en op 3 mei 2022 heeft eiseres gronden van beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Braziliaanse nationaliteit te bezitten.
2. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat er ten tijde van het instellen van het beroep nog geen sprake was van een besluit in de zin van de wet, zodat het beroep prematuur is. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, gelet op het volgende.
3. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt, onder meer, dat een besluit een schriftelijke beslissing is. Daarnaast is in artikel 12, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) neergelegd dat een terugkeerbesluit schriftelijk wordt uitgevaardigd. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Nu ten tijde van de indiening van het beroep nog geen sprake was van een schriftelijk besluit, kon dat ook niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt en was dus de termijn voor het indienen van het beroep nog niet aangevangen.
4. In artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb staat echter dat ten aanzien van een vóór het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. Niet in geschil is immers dat vóór de indiening van het beroepschrift al wel aan eiseres was meegedeeld dat tegen haar een terugkeerbesluit en een inreisverbod was uitgevaardigd, en dat zij in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, waarvoor een terugkeerbesluit vereist is.
5. Ten aanzien van het terugkeerbesluit wordt het volgende overwogen. Zowel uit het dossier als uit de mededeling van verweerder ter zitting is gebleken dat eiseres al is vertrokken. Daardoor heeft het terugkeerbesluit zijn werking verloren. Eiseres kan dan ook met het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, niet meer in een gunstiger positie komen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
6. Voor zover het beroep zich richt tegen het inreisverbod, stelt de rechtbank vast dat daartegen geen beroepsgronden zijn gericht. Het beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.