ECLI:NL:RBDHA:2022:450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/09/622413 / FA RK 21-8514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige na verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2017. De zaak is ingeleid door een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die stelde dat de ouders niet in staat waren om de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige opvoedomgeving is opgegroeid, getuige van huiselijk geweld tussen de ouders, en dat er sprake is van hechtingsproblematiek. De ouders zijn onvoldoende in staat om aan de opvoedbehoeften van de minderjarige te voldoen.

De rechtbank heeft de ouders de kans gegeven om hun zorg voor de minderjarige te verbeteren, maar heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn is verstreken. De minderjarige verblijft sinds 25 oktober 2018 in een pleeggezin, waar hij een veilig en stimulerend opvoedklimaat heeft. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad om het gezag van de ouders te beëindigen toegewezen en Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden benoemd tot voogd over de minderjarige. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: FA RK 21-8514 / C/09/622413
Datum uitspraak: 10 januari 2022
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 22 december 2021 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de man]de vader,wonende te [woonplaats]

de gecertificeerde instelling:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
de beoogd voogd,
alsmede

[pleegouders]

hierna: de pleegouders.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het Raadsrapport d.d. 14 december 2021.
Op 10 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de [pleegmoeder]
De moeder en de [pleegvader] zijn conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 6 januari 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 12 januari 2021 tot 12 januari 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
  • Sinds 25 oktober 2018 verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden te benoemen tot voogd over [minderjarige] . Aan het verzoek ligt ten grondslag dat [minderjarige] een belast verleden heeft waarbij de ouders niet in staat waren om zijn veiligheid te kunnen waarborgen. Hij heeft zichtbaar last van de traumatische gebeurtenissen uit zijn verleden en heeft hierdoor een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig. Er zijn zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de ouders zijn onvoldoende in staat om aan te kunnen sluiten bij de emotionele ontwikkeling en opvoedbehoeften van [minderjarige] . De aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zelfstandig kunnen dragen is verstreken en het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders. Door de lopende kinderbeschermingsmaatregelen blijft er onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Het is van belang dat er rust en stabiliteit komt in het leven van [minderjarige] en hij weet dat hij in het pleeggezin mag blijven wonen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor [minderjarige] . De afgelopen periode is het contact tussen de vader en de pleegmoeder verbeterd en zijn er positieve stappen gezet. Voor [minderjarige] is het van belang dat de communicatie met de ouders positief verloopt en de ouders de afspraken (blijven) nakomen.
De vader heeft verweer gevoerd. De vader is het er mee eens dat [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit, maar hij wil zijn gezag behouden en betrokken blijven bij beslissingen over [minderjarige] . Daarnaast zou de vader het fijn vinden als hij [minderjarige] vaker, zonder begeleiding, zou kunnen zien. De vader staat wel achter het verzoek om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen.
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] en hij op zijn plek zit in het pleeggezin. De huidige situatie brengt onzekerheid met zich mee en deze spanningen kunnen heel heftig zijn voor [minderjarige] . Het is daarom van belang dat er rust en duidelijkheid voor hem komt. Jaarlijkse zittingen zijn daarbij belemmerend.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [minderjarige] is opgegroeid in een complexe opvoedomgeving waarbij hij getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders zijn lange tijd niet in staat geweest om zijn veiligheid te kunnen waarborgen en hem een stabiele opvoedomgeving te kunnen bieden. [minderjarige] heeft trauma’s opgelopen en er is sprake van hechtingsproblematiek waardoor hij een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig heeft. De moeder is onvoldoende in staat om aan te kunnen sluiten bij zijn opvoedbehoeften en de zorg voor hem te kunnen dragen. Er is een vaste bezoekregeling met de ouders en de ouders komen hun afspraken omtrent de (begeleide) bezoeken na, maar tijdens de omgangsmomenten wordt nog een onveilige hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder gezien. Daarnaast verloopt de samenwerking met de hulpverlening moeizaam doordat de moeder geen openheid van zaken over haar leven geeft, bijvoorbeeld over haar middelengebruik, en wisselend is in haar houding. Bij de vader is sprake van een belast verleden door zijn (oorlogs)trauma’s waardoor hij onvoldoende kan aansluiten bij de emotionele ontwikkeling en de opvoedbehoeften van [minderjarige] . De ouders zijn betrokken en hebben al geruime tijd een ouderrol op afstand met [minderjarige] . De afgelopen periode heeft [minderjarige] zich positief ontwikkeld bij de pleegouders. De pleegouders bieden hem een sensitief opvoedklimaat waarin hij goed gestimuleerd en gemotiveerd wordt en er is een veilige hechtingsrelatie ontstaan. Hierdoor krijgt [minderjarige] de stabiliteit, veiligheid en structuur die hij nodig heeft. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken en het perspectief van [minderjarige] ligt bij het pleeggezin. De huidige situatie veroorzaakt veel onrust bij [minderjarige] en hij heeft zichtbaar last van de onzekerheid over zijn perspectief. Het is daarom van belang dat er rust, duidelijkheid en stabiliteit voor hem komt. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat de gecertificeerde instelling onafhankelijk en neutraal beslissingen kan nemen in het belang van [minderjarige] en de omgang tussen [minderjarige] en de ouders, zijn [halfbroertje] en de overige familieleden kan monitoren. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan het onderhouden van de relatie tussen [minderjarige] en zijn familieleden.
De rechtbank zal de gecertificeerde instelling daarom belasten met de voogdij over [minderjarige] .

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de vader: [de man] , geboren op [geboortedag 3] 1985 te [geboorteplaats 2] , Libië,
en
de moeder: [de vrouw] , geboren op [geboortedag 2] 1987 te [geboorteplaats 4]
over de minderjarige:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022 door mr. J.C. van den Dries, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.