ECLI:NL:RBDHA:2022:448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/09/619953 / JE RK 21-2580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 januari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. Het verzoek tot verlenging is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, naar aanleiding van een eerder verzoekschrift van 29 oktober 2021. De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld en er was al een machtiging verleend voor uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet belast is met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de omgang met de ouders beoordeeld. Er zijn positieve stappen gezet in de ontwikkeling van de minderjarige, maar het is nog te vroeg voor een volledige terugplaatsing bij de moeder. De kinderrechter heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor een periode van drie maanden, met de nadruk op het belang van de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige overgang naar thuisplaatsing. De kinderrechter heeft ook bepaald dat het doel van thuisplaatsing in het gezinsplan moet worden opgenomen, maar heeft het verzoek van de moeder om een opbouwschema en concrete datum van thuisplaatsing afgewijzen. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 januari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/619953 / JE RK 21-2580
Datum uitspraak: 10 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Verzoek ex artikel 1:262b BW
in de zaak naar aanleiding van het op 29 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, te Den Haag,

[pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.

De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man] hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 8 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 8 juli 2021 tot 8 juli 2022 en is machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oom en tante moederszijde, van 8 juli 2021 tot 8 januari 2022. Bij beschikking d.d. 3 januari 2022 is de machtiging verlengd [minderjarige] uit huis te plaatsen van 8 januari 2022 tot 12 januari 2022 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 3 januari 2022;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift moederszijde d.d. 3 januari 2021.
Op 10 januari 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders;
  • de vader.

Verzoeken en verweer

Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er de afgelopen periode veel is gebeurd. Het Wilmahuis heeft de bezoeken tussen [minderjarige] en de moeder begeleid en in de eindrapportage komt naar voren dat er soms miscommunicatie tussen de moeder en [minderjarige] kan ontstaan. Er wordt gezien dat de moeder structuurbehoeftig is en veel uitlegt aan [minderjarige] wat voor irritatie bij [minderjarige] kan zorgen. Wanneer er miscommunicatie ontstaat lijkt de moeder het lastig te vinden om goed aan te kunnen sluiten bij [minderjarige] . Er zijn vermoedens dat er sprake is van onderliggende problematiek bij [minderjarige] .
[minderjarige] heeft een duidelijke mening dat hij wekelijks drie dagen naar de moeder wil, drie dagen naar de pleegouders en een dag naar de vader. [minderjarige] geeft aan dat hij het naar zijn zin heeft bij de moeder maar hij is bang dat als hij weer volledig bij de moeder woont ze weer ruzies krijgen en hij minder goed in zijn vel zal zitten.
De moeder lijkt continu de strijd aan te willen gaan met de gecertificeerde instelling en kijkt hierbij onvoldoende naar haar eigen rol.
Het Hof heeft aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en wat zijn opvoedbehoeftes zijn. De Opvoedpoli is al een paar maanden bezig en zijn gestart met een werkplan. De komende maanden zal er gefocust worden op de doelen die zij hebben gesteld en langzaamaan worden teruggewerkt naar huis. Er zal onder andere worden onderzocht of diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] nodig is en worden gekeken naar de interactie tussen [minderjarige] en de moeder. De omgang met de moeder zal in overleg worden opgebouwd, maar het is lastig om een concrete datum te noemen wanneer [minderjarige] volledig naar huis kan.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. Tevens heeft de moeder aan de kinderrechter een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling (ex artikel 1:262b BW). De moeder verzoekt om het doel ‘er komt duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] ’ in het gezinsplan te vervangen door het doel ‘thuisplaatsing van [minderjarige] ’, een opbouwschema en een concrete datum van thuisplaatsing in het gezinsplan te laten opnemen en te bepalen dat het doel ‘moeder werkt mee met het diagnostisch onderzoek’ komt te vervallen.
De moeder heeft naar voren gebracht dat het voor [minderjarige] het beste is als er snel duidelijkheid komt en er een zo kort mogelijke overgangsperiode is. Daarbinnen zal er genoeg ruimte zijn voor [minderjarige] om ook de vader te zien. Een lange overgangsperiode is zwaar voor [minderjarige] en zorgt voor meer onduidelijkheid dan duidelijkheid. De advocaat heeft benadrukt dat een uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. Er is de afgelopen periode veel toezicht en begeleiding geweest. De moeder beschikt over voldoende opvoedingsvaardigheden en er is geen ontwikkelingsbedreiging meer. De opvoedpoli gaat samen met de moeder werken aan het verbeteren van de communicatie met [minderjarige] en zal de moeder handvatten geven. Als [minderjarige] bij de moeder woont kan de Opvoedpoli daar beter op sturen. De moeder voldoet aan alle voorwaarden en werkt mee met de hulpverlening. De omgang is uitgebreid maar is nog steeds te weinig. De moeder begrijpt het als er een overgangsperiode nodig is, maar dit moet niet langer dan een maand duren. De moeder verzoekt daarom primair om het verzoek af te wijzen en subsidiair om de machtiging uithuisplaatsing slechts voor een maand toe te wijzen zodat er middels uitbreiding van de omgang kan worden toegewerkt naar huis.
De pleegouders hebben ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] positieve stappen heeft gezet en zelf een duidelijke mening heeft. Hij vindt het nu nog spannend om weer volledig bij de moeder te wonen en het zou fijn zijn als hij daar weer genoeg vertrouwen in krijgt. Er moet rekening worden gehouden met het belang van [minderjarige] . Een maand als overgangsperiode is vrij kort. De komende periode moet er meer ruimte komen om de omgang met de moeder uit te breiden.

Beoordeling

Alvorens aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeken toe te komen stelt de kinderrechter vast dat de vader van [minderjarige] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarbij overweegt de kinderrechter dat de vader niet belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en niet de zorg over [minderjarige] draagt. De kinderrechter overweegt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] op dit moment wordt opgebouwd. De kinderrechter heeft de vader daarom ter zitting als informant gehoord over het verloop hiervan. In beginsel zal de vader voor een volgende zitting met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet als informant worden opgeroepen, tenzij de kinderrechter dit nodig acht, omdat de vader ten aanzien van die beslissingen niet in zijn gezag wordt geraakt en via de gecertificeerde instelling voldoende mogelijkheden heeft tot afspraken rondom de omgang met [minderjarige] .
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat er de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet. De Opvoedpoli heeft een werkplan gemaakt en zal zich de komende periode richten op de interactie tussen [minderjarige] en de moeder en kijken of diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] nodig is om erachter te komen waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt. Daarnaast is de omgang met de moeder uitgebreid en is ook de omgang met de vader op gang gekomen. De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, maar dat het op dit moment nog te vroeg is om [minderjarige] volledig bij de moeder terug te plaatsen. [minderjarige] heeft lange tijd bij de pleegouders gewoond en het werken aan thuisplaatsing bij de moeder dient zorgvuldig te gebeuren om de plaatsing te laten slagen en te voorkomen dat de moeder en [minderjarige] terugvallen in hun oude gedrag. De kinderrechter overweegt dat de door de moeder voorgestelde termijn van één maand hiervoor te kort is.
Het belang van [minderjarige] voor het tempo is leidend en de Opvoedpoli kan hier de komende periode een adviserende en ondersteunende rol in spelen. [minderjarige] heeft zowel behoefte aan duidelijkheid als aan het zo min mogelijk belast worden met veelvuldig wisselen tijdens zijn (school)week. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij de opbouw van de omgang. De verwachting is gerechtvaardigd dat de overgang naar huis binnen drie maanden gerealiseerd kan worden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen voor drie maanden en aanhouden voor het overige.
Voorts heeft de kinderrechter een vergelijk tussen de betrokkenen beproeft en stelt vast dat de betrokkenen gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt. Ter zitting is duidelijk door de jeugdbeschermer uitgesproken dat thuisplaatsing van [minderjarige] het doel is waar de komende periode aan wordt gewerkt. De kinderrechter zal het verzoek om dit doel op te nemen in het gezinsplan daarom toewijzen.
Voorts is ter zitting door de jeugdbeschermer slechts aangegeven dat diagnostisch onderzoek naar de moeder geen kwaad kan. De kinderrechter acht dit onvoldoende reden om het op te nemen als doel in het gezinsplan. Bovendien heeft de moeder ter zitting toegezegd haar medewerking te zullen verlenen indien de Opvoedpoli diagnostisch onderzoek zou adviseren.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een opbouwschema en concrete datum van thuisplaatsing op te laten nemen in het gezinsplan verwijst de kinderrechter naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing. De komende periode zal met de jeugdbeschermer gekeken moeten worden naar een passend opbouwschema en wanneer thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk is. Het belang van [minderjarige] is hierbij leidend. De kinderrechter zal dit verzoek daarom afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 12 januari 2022 tot 12 april 2022;
bepaalt dat het doel ‘thuisplaatsing van [minderjarige] ’ in het gezinsplan moet worden opgenomen;
bepaalt dat het doel ‘de moeder werkt mee met het diagnostisch onderzoek van haarzelf’ in het gezinsplan komt te vervallen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
voor 12 april 2022;
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan de nader te bepalen zitting schriftelijk haar standpunt kenbaar te maken aan de rechtbank en de overige belanghebbenden ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder, mr. I.G.M. van Gorkum;
  • de pleegouders.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 januari 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.