In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 mei 2022, wordt een verzoek behandeld van de vader om een zorgregeling vast te stellen en de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven tot onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. De vader, wonende in Zwitserland, heeft verzocht om een psychodiagnostisch onderzoek van beide ouders en om een voorlopige zorgregeling. De moeder, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd en stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het contact met de vader bemoeilijken. De Raad heeft geconstateerd dat de kinderen sinds 2019 geen contact meer met de vader hebben en dat zij een negatief beeld van hem hebben, wat deels gebaseerd lijkt te zijn op verhalen van derden. De Raad adviseert om hulpverlening in te zetten en een stappenplan op te stellen voor contactherstel. De rechtbank onderschrijft het belang van contact tussen de kinderen en beide ouders, maar ziet op dit moment geen zwaarwegende redenen om het contact te ontzeggen. De rechtbank houdt de zaak aan om de ouders de gelegenheid te geven hulpverlening op te starten en om te onderzoeken of er bij de kinderen sprake is van trauma. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor het inschakelen van een psycholoog af, omdat de ouders inmiddels hebben afgesproken de kinderen aan te melden bij de GGZ voor traumatherapie. De rechtbank besluit dat de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling wordt aangehouden en dat verdere beslissingen worden uitgesteld.