ECLI:NL:RBDHA:2022:4450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/09/587945 / FA RK 20-554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en onderzoek naar contactherstel tussen vader en kinderen

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 mei 2022, wordt een verzoek behandeld van de vader om een zorgregeling vast te stellen en de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven tot onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. De vader, wonende in Zwitserland, heeft verzocht om een psychodiagnostisch onderzoek van beide ouders en om een voorlopige zorgregeling. De moeder, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd en stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het contact met de vader bemoeilijken. De Raad heeft geconstateerd dat de kinderen sinds 2019 geen contact meer met de vader hebben en dat zij een negatief beeld van hem hebben, wat deels gebaseerd lijkt te zijn op verhalen van derden. De Raad adviseert om hulpverlening in te zetten en een stappenplan op te stellen voor contactherstel. De rechtbank onderschrijft het belang van contact tussen de kinderen en beide ouders, maar ziet op dit moment geen zwaarwegende redenen om het contact te ontzeggen. De rechtbank houdt de zaak aan om de ouders de gelegenheid te geven hulpverlening op te starten en om te onderzoeken of er bij de kinderen sprake is van trauma. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor het inschakelen van een psycholoog af, omdat de ouders inmiddels hebben afgesproken de kinderen aan te melden bij de GGZ voor traumatherapie. De rechtbank besluit dat de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling wordt aangehouden en dat verdere beslissingen worden uitgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-554
Zaaknummer: C/09/587945
Datum beschikking: 10 mei 2022

Verdeling zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 5 februari 2020 ingekomen verzoek van:

[vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Zwitserland,
advocaat: voorheen mr. M. Groenleer te ’s-Gravenhage, thans mr. A.J.M.H de Werd te ’sGravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

Procedure

De vader heeft bij verzoek van 5 februari 2020 - kort en zakelijk weergegeven - verzocht:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) opdracht te geven te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van de kinderen is, waarbij onderdeel van het onderzoek is een psychodiagnostisch onderzoek van beide ouders bij het NIFP;
- een (voorlopige) zorgregeling vast te stellen en opdracht te geven aan de Raad te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van de kinderen is.
Bij beschikking van 15 juni 2020 van deze rechtbank is – voor zover thans van belang –:
de Raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het belang van beide kinderen zich tegen contact met de vader verzet en zo nee, welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de beide kinderen is en wat er voor nodig is om deze regeling te realiseren. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de Raad, indien zij daartoe aanleiding ziet, een vervolgonderzoek kan doen naar de wijze waarop het contact tussen vader en de kinderen gerealiseerd kan worden, indien nodig met behulp van proefcontacten. En voorts dat, indien de Raad tijdens het onderzoek daartoe aanleiding ziet, het de Raad vrij staat om het onderzoek uit te breiden tot een kinderbeschermingsonderzoek of aanvullend onderzoek te laten verrichten bij het NIFP;
de Raad verzocht daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief van 3 november 2020 van de Raad;
- de brief van 20 april 2021 van de Raad;
- de brief van 6 september 2021, met bijlage, van de Raad;
- het rapport van de Raad van 14 januari 2022 met kenmerk [kenmerk] ;
- het F9-formulier van 8 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 9 februari 2022, met bijlage, van de zijde van de vader;
- de brief van 7 april 2022, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief van 7 april 2022, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
De minderjarige [minderjarige 1] (hierna ook: [voornaam minderjarige 1] ) heeft in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 12 april 2022 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk [tolk] en bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door de advocaat mr. E.T.P. Merkx, waarnemend voor mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, alsmede [medewerker RvdK] namens de Raad. Door de advocaat van de vader en de advocaat van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Aanvullend verzoek en verweer

De moeder heeft de rechtbank (voorwaardelijk) aanvullend verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschakelen van een psycholoog voor beide kinderen voor de geadviseerde traumatherapie, indien de vader daarvoor zijn toestemming weigert, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het (voorwaardelijk) aanvullend verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Uit het voorgaande volgt dat thans nog aan de orde zijn:
het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] , Zwitserland, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] , Zwitserland;
het (voorwaardelijk) aanvullend verzoek van de moeder tot vervangende toestemming zoals hier boven vermeld.
Rapport Raad
De Raad geeft aan dat de kinderen sinds 2019 geen contact meer met de vader hebben. Uit gesprekken met de kinderen en de ouders constateert de Raad dat de kinderen een zeer negatief beeld van vader hebben. De kinderen zeggen bang van hem te zijn. De Raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het beeld dat de kinderen van hun vader hebben deels gebaseerd is op verhalen van derden en niet persé door hun eigen ervaringen met hem zijn gevormd. Immers, zo stelt de Raad, de afgelopen twee jaar is er nauwelijks contact met de vader geweest. De Raad geeft verder aan dat de kinderen mogelijk onbewust te veel van moeders eigen negatieve gevoelens over de vader meekrijgen en dat zij deze angsten en gevoelens ook eigen hebben gemaakt. Tegelijkertijd is de Raad bezorgd in hoeverre de kinderen zich vrij voelen om zich loyaal en emotioneel onbelast te uiten over en naar vader. Op basis van haar onderzoek constateert de Raad dat beide kinderen in een loyaliteitsconflict verkeren. Dit conflict heeft bijgedragen aan het contactverlies met hun vader. De Raad is bezorgd wat dit doet met het zelfbeeld en zelfvertrouwen van de kinderen. Dit is extra zorgelijk, zo merkt de Raad op, nu dit al sinds 2018 speelt. In 2018 is door mevrouw [naam 1] (psycholoog in Zwitserland) al geconstateerd dat de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden. De Raad vindt individuele hulpverlening, daarna hulpverlening in de vorm van systeemtherapie bij (bijvoorbeeld) het Lorentzhuis en begeleide bezoeken via Jeugdformaat noodzakelijk. De Raad denkt dat de ouders voldoende in staat zijn om deze hulpverlening in te zetten. De ouders hebben eerder hulpverlening voor de kinderen in het vrijwillig kader ingezet en de Raad verwacht dat zij dit in het belang van de kinderen opnieuw zullen doen. De moeder krijgt behandeling voor haar trauma’s. Dit werkt contra-indicerend voor een dergelijke systemische behandeling, aldus de Raad. De Raad schat echter in dat het binnen een afzienbaar tijdsbestek mogelijk moet zijn om te starten met een systemische behandeling. Ten aanzien van de vader vindt de Raad het belangrijk dat zijn hulpverlening wordt voortgezet. Voor de Raad staat vast dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling. Gezien de fragiliteit van de situatie merkt de Raad op dat als de geadviseerde hulpverlening onvoldoende van de grond komt en het contact tussen vader en de kinderen niet hersteld wordt, een ondertoezichtstelling in het vizier komt.
De Raad heeft vervolgens onder meer het volgende geadviseerd.
Het uitgangspunt van de Raad is dat ieder kind recht heeft op contact met beide ouders (artikel 9 IVRK). De Raad geeft aan dat er zwaarwegende argumenten moeten zijn om het recht van het kind op contact met (één van) zijn ouders en het recht van ouders op contact met hun kind te ontzeggen. De Raad ziet deze zwaarwegende argumenten op dit moment niet. Beide kinderen hebben zich weliswaar sterk uitgesproken tegen enig contact met vader en de Raad vindt het belangrijk dat kinderen zich gezien en gehoord voelen, echter vraagt de Raad zich af in hoeverre de angsten en bezwaren om vader te zien van de kinderen eigen zijn. De kinderen zeggen dat vader moet stoppen met alles en dat het voor hen dan pas goed is en moeder stelt dat er rust moet komen voor de kinderen. De gedachte is dat als er (tijdelijk) geen omgang is, de kinderen geen last meer hebben van spanningen waarna er mogelijk ruimte ontstaat om het contact weer aan te gaan. De Raad is echter van mening dat dit (over het algemeen) geen oplossing is, omdat dit slechts een schijnbare rust is. Kinderen blijven in deze situatie waarschijnlijk wel degelijk onrust voelen doordat het de andere ouder mist, zich schuldig voelt en/of met vragen rondloopt over de rol van hun beide ouders. Zowel van ervaringsdeskundigen als hulpverlening weet de Raad dat hoe meer tijd verstrijkt waarin er geen contact is tussen kind en ouder, hoe moeilijker het is om het contact te herstellen. Zodoende vindt de Raad het belangrijk dat er wel zo snel mogelijk toegewerkt wordt naar enige vorm van omgang of contact met vader. Hiervoor is inzet van hulpverlening eerst noodzakelijk. Voor het slagen van enig contact tussen vader en de kinderen is het belangrijk dat vader op de hoogte is van de interesses en belevingswereld van de kinderen. Alleen dan kan hij aansluiting bij hen vinden en het voor de kinderen een positieve ervaring laten zijn. Het is dan ook cruciaal dat vader door moeder geïnformeerd wordt over het leven van de kinderen, school, hun hobby’s en andere bezigheden.
Volgens de Raad is het eerst noodzakelijk de geadviseerde hulpverlening in te zetten en de hulp voor de kinderen af te ronden, alvorens over te gaan tot contact. Hierbij dient eerst binnen de GGZ onderzocht te worden óf er bij de kinderen sprake is van (een) trauma(‘s). Op basis van dat onderzoek kan er vervolgens bekeken worden of en zo ja, welke vorm van therapie nodig is voor de kinderen. Voor wat betreft het daarna starten van de omgang denkt de Raad dat een neutraal tussenpersoon nodig is om de overdracht te doen en het vertrouwen van de kinderen in vader een kans te geven. De Raad denkt daarom aan begeleide contacten bij Jeugdformaat, waarbij door begeleide omgangsmomenten het contact tussen vader en de kinderen in opbouwende fase wordt hersteld en mogelijk kan leiden tot onbegeleide omgang. Voorwaarde is volgens de Raad wel dat dit in Nederland plaatsvindt en dat vader zich zal moeten voegen aan de afspraken die door Jeugdformaat worden gemaakt. De Raad vindt het noodzakelijk dat de voortgang van het traject enigszins gemonitord wordt en adviseert het hulptraject op te starten en de uitspraak ten aanzien van de zorgregeling aan te houden in afwachting van dit hulpverleningstraject voor de duur van negen maanden. De ouders kunnen in de tussenliggende periode hulpverlening voor de kinderen en henzelf inroepen. De Raad wenst na deze periode van 9 maanden opnieuw onderzoek te doen.
Standpunt vader
De vader onderschrijft de adviezen en conclusies in het raadsrapport, behalve de conclusie dat geen ondertoezichtstelling nodig is en het advies om de zaak voor een periode van negen maanden aan te houden.
Ter onderbouwing heeft de vader aangestipt dat de Raad constateert dat de kinderen in hun beeldvorming over hem beïnvloed worden en dat sprake is van ongegrond contactverlies tussen hem en de kinderen, omdat er geen gegronde redenen zijn voor afwijzing van het contact met hem. De vader heeft aangegeven dat hij zijn hulpverlening zal voortzetten. Hij gaat nog steeds iedere week in Zwitserland naar de heer [naam 2] voor coaching. Daarnaast volgt de vader tweemaandelijks sessies bij de heer [naam 3] , een specialist in familieconflicten die door de vader is ingezet vanwege de zakelijke geschillen binnen de familie. Hij benadrukt dat hij het belangrijk vindt dat de moeder de kinderen zal moeten stimuleren tot contact met de vader, en zij zal daartoe emotionele toestemming moeten geven.
De vader is het niet eens met de conclusie van de Raad dat de ouders zelf in staat worden geacht om hulpverlening in te zetten die voor de kinderen van belang is. Volgens hem is er een onafhankelijke derde nodig voor hulpverlening aan de kinderen. De kinderen worden volgens de vader in hun ontwikkeling bedreigd en hij verwacht niet dat de moeder zal meewerken aan de adviezen van de Raad dan wel wat de rechtbank de moeder oplegt en dat het contact tussen hem en de kinderen zal worden hersteld. Daarom acht de vader een wettelijk dwangkader aangewezen en een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd en nodig.
Tenslotte vindt de vader aanhouding voor een periode van negen maanden te lang. Hij wijst er op dat de Raad concludeert dat er sprake is van een ernstige noodzaak dat iets moet veranderen. Ook verwijst hij naar een artikel van H. Holtjer uit REP waar in het kader van ouderverstoting/-afwijzing duidelijk wordt gesteld dat snelheid van groot belang is, maar dat dat nu juist het probleem is in zaken waarin eerst nog onderzoeken moeten worden gedaan. Als eenmaal blijkt dat een ouder ondanks diverse rechterlijke beslissingen en zelfs dwangmiddelen niet meewerkt, dan is er al kostbare tijd verloren gegaan en kostbare kinderjaren. De vader verzoekt daarom de zaak aan te houden voor een periode van maximaal zes maanden.
Standpunt moeder
De moeder kan op onderdelen instemmen met het advies van de Raad. De moeder acht de negen maanden aanhouding van belang, zodat partijen de gelegenheid krijgen om in het vrijwillig kader de beoogde hulpverlening op te starten. Volgens de moeder is een ondertoezichtstelling dan niet nodig. Daarnaast ontkent de moeder dat er sprake is van ouderverstoting. Volgens de moeder is er in het onderhavig geval sprake van bijzondere gebeurtenissen en geweld, die verstotend/afwijzend gedrag van de kinderen kunnen rechtvaardigen.
Ook geeft de moeder aan dat zij weerstand voelt tegen de geadviseerde systeemtherapie of andere therapievormen waarbij zij gedwongen wordt om met vader samen in therapie te gaan. Dit soort therapie is volgens de moeder contraproductief en schadelijk voor haar en daarmee ook indirect voor de kinderen. De kinderen zijn volgens moeder tegen contactherstel. Dit komt volgens haar niet voort uit indoctrinatie van de kant van de moeder of haar familie, maar uit het door hen zelf bij herhaling waargenomen gedrag van de vader tegenover hen en de moeder. Daar ligt ook de sleutel tot een eventueel toekomstig herstel van contact, aldus de moeder. Volgens de moeder zou de vader zichzelf serieus en diepgaand – onder professionele begeleiding – onder ogen moeten zien en zijn gedrag tegenover de kinderen en de moeder stevig moeten aanpassen. Tevens benadrukt de moeder dat zij verdergaande hulpverlening voor vader nodig acht, zoals psychotherapeutische behandeling. Zij stelt vraagtekens bij de kwalificatie en expertise van vaders huidige coach, nu de Raad de vader hier naar (terug)verwijst voor coaching bij zijn ouderschap.
Tenslotte geeft de moeder aan dat zij, ondanks de complexe situatie, de vader toch probeert betrokken te houden door hem regelmatig op de hoogte te houden van het wel en wee van de kinderen.
Oordeel rechtbank
Allereerst onderschrijft de rechtbank het door de Raad genoemde uitgangspunt dat ieder kind recht heeft op contact met beide ouders. Met de Raad ziet de rechtbank op dit moment geen zwaarwegende argumenten om het recht van de kinderen op contact met de vader en het recht van de vader op contact met de kinderen hen te ontzeggen. Ter zitting is met de ouders besproken wat er voor nodig is om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De rechtbank acht het hierbij van belang om te noemen dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij begrijpt dat het voor de ontwikkeling van de kinderen goed is dat zij hun vader leren kennen en dat zij dat niet in de weg staat of zal staan.
Nu beide partijen ter zitting hebben herhaald voor hulpverlening open te staan, acht de rechtbank het aangewezen hiervoor een stappenplan op te stellen.
Ter zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat de kinderen beperkt worden in hun ontwikkeling omdat ze geen onbelast contact kunnen hebben met de vader. Om onbelast contact te kunnen hebben met beide ouders is het volgen van het KIES-traject aangewezen. Voordat dit traject kan worden gevolgd dient er eerst te worden vastgesteld of er bij de kinderen sprake is van een trauma. Is dat namelijk het geval dan zullen de kinderen eerst behandeld moeten worden voor het trauma. De Raad heeft aangegeven dat de GGZ kan onderzoeken of de kinderen een trauma hebben. Als dit het geval is kan traumabehandeling via de GGZ vrij eenvoudig worden ingezet. Wel is daartoe een verwijzing nodig van de huisarts. Zowel de vader als de moeder hebben ter zitting aangegeven dat zij hiertoe toestemming zullen verlenen. De rechtbank acht het van belang dat deze stap spoedig dient te worden gezet en ter zitting met de ouders besproken dat de moeder voor deze verwijzing zal zorgen.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de ouders uiteindelijk overeenkomstig het advies van de Raad samen systeemtherapie zullen gaan volgen. De rechtbank verwacht met het oog hierop van moeder dat zij met haar therapeut zal bespreken hoe de contra-indicatie voor systeemtherapie bij haar kan worden weggenomen.
Ten aanzien van de vader acht de rechtbank het belangrijk dat hij zijn hulpverlening middels coaching voortzet om te reflecteren op wat zijn eigen aandeel is in het geheel, hoe hij zich in het contactherstel wil positioneren ten aanzien van de kinderen en de moeder, hoe hij zich kan aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen bij contactherstel en hoe hij het beste kan handelen als hij de moeder en/of de kinderen tegenkomt. Tevens verwacht de rechtbank dat de vader zich nu reeds wendt tot het lokale Zwitser Jeugdteam of de KESB om te bespreken of er mogelijk andere dan wel meer passende therapie of coaching is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de zaak aanhouden teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen de hierboven genoemde hulpverlening ten behoeve van de kinderen en zichzelf op te starten.
Nu beide ouders het er over eens zijn dat de kinderen via de huisarts aangemeld zullen worden bij de GGZ verwacht de rechtbank van de moeder dat zij, voor zover zij dit nog niet gedaan heeft, zich binnen twee weken na heden zal wenden tot de huisarts teneinde een verwijzing te krijgen voor de kinderen.
Belangrijk is dat vastgesteld wordt of de kinderen wel of geen trauma hebben. Indien de kinderen een trauma hebben, zal hiervoor eerst behandeling moeten plaatsvinden alvorens het KIES-traject kan worden opgestart. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat er snel stappen worden gezet in de hulpverlening. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een aanhoudingstermijn van zes maanden is aangewezen.
Ondertoezichtstelling
Met de Raad heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de ouders de hulpverlening in het vrijwillig kader zullen opstarten met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen en dat hiervoor een ondertoezichtstelling vooralsnog niet nodig is. Een verzoek tot ondertoezichtstelling ligt overigens ook niet voor.
Voorwaardelijk verzoek van de moeder
De moeder heeft de rechtbank (voorwaardelijk) aanvullend verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschakelen van een psycholoog voor beide kinderen voor de geadviseerde traumatherapie. Ter zitting hebben de ouders afgesproken dat de kinderen worden aangemeld bij de GGZ met het oog op een mogelijk te volgen trauma-therapie. Daarmee is, naar de rechtbank aanneemt, volledig tegemoetgekomen aan de wens van de moeder. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschakelen van een psycholoog voor beide kinderen voor de geadviseerde traumatherapie dan ook bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt aangehouden tot
15 november 2022 pro formateneinde de vader en de moeder in de gelegenheid te stellen de hierboven genoemde hulpverlening ten behoeve van de kinderen en zich zelf op te starten;
bepaalt dat de vader en de moeder zich uiterlijk op genoemde pro forma datum uit laten over de stand van zaken;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan.

wijst af het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschakelen van een psycholoog voor beide kinderen voor de geadviseerde traumatherapie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Dragtsma, C.W. de Wit en S. van der Harg, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 mei 2022.