ECLI:NL:RBDHA:2022:4445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/09/591713 / HA ZA 20-400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van detacheringsovereenkomsten en vrijwaringsprocedure

In deze zaak vordert de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) betaling van facturen door Applied Radar Technology B.V. (ART) in het kader van detacheringsovereenkomsten. TNO heeft in de periode van 2012 tot en met 2014 medewerkers gedetacheerd bij ART voor de ontwikkeling van radartechnologie. ART heeft de facturen van TNO, die in totaal € 231.579,61 bedragen, niet voldaan. TNO heeft ART in een eerder verstekvonnis veroordeeld tot betaling van dit bedrag, maar ART heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis. ART stelt dat TNO stilzwijgend toestemming heeft gegeven voor de overname van de schuld door First Dutch Innovations B.V. (FDI), die in de vrijwaringsprocedure is betrokken. De rechtbank oordeelt dat ART niet heeft aangetoond dat TNO toestemming heeft gegeven voor de schuldovername, waardoor ART verplicht blijft om de facturen te betalen. De rechtbank wijst de vorderingen van TNO toe, met uitzondering van één factuur die onvoldoende onderbouwd was. In de vrijwaringszaak wordt FDI veroordeeld tot betaling aan ART van hetgeen ART aan TNO verschuldigd is, inclusief proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/591713 / HA ZA 20-400
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 11 mei 2022
in de hoofdzaak (in verzet) met zaak-/rolnummer: 587091 HA ZA 20-90 van:
APPLIED RADAR TECHNOLOGY B.V.te Rotterdam,
opposante,
advocaat: mr. R. Sekeris te Rotterdam,
tegen
NEDERLANDSE ORGANISATIE VOOR TOEGEPAST-NATUURWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK TNOte Delft,
geopposeerde,
advocaat: mr. L.F. Kloppenburg te Den Haag,
en in de (vrijwarings)zaak met zaak-/rolnummer: 591713 / HA ZA 20-400 van:
APPLIED RADAR TECHNOLOGY B.V.te Rotterdam,
eiseres in de vrijwaringszaak,
advocaat mr. R. Sekeris te Rotterdam,
tegen
FIRST DUTCH INNOVATIONS B.V.te Delft,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
niet verschenen.
Partijen worden hierna TNO, ART en FDI genoemd.

1.De procedure in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van TNO van 6 augustus 2019, met producties 1 tot en met 38;
  • het verstekvonnis van 2 oktober 2019 met zaaknummer C/09/579567/HA ZA 19-932;
  • de verzetdagvaarding van 14 januari 2020 tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van de zijde van ART, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident;
  • het vonnis in het incident van 11 maart 2020, hersteld bij vonnis van 6 mei 2020, waarin de rechtbank ART toestaat om FDI in vrijwaring op te roepen;
  • de dagvaarding in vrijwaring van 14 april 2020, met producties 1 tot en met 4;
  • het ter rolzitting van 22 april 2020 tegen FDI verleende verstek;
  • het tussenvonnis van 10 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 februari 2022.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak, bepaald op heden.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
In de periode van 2012 tot en met 2014 heeft TNO onderzoekers gedetacheerd bij ART ten behoeve van de ontwikkeling van radartechnologie voor medische toepassingen en consumententoepassingen. TNO en ART hebben daartoe de volgende detacheringsovereenkomsten (hierna: de detacheringsovereenkomsten) gesloten:
 de detacheringsovereenkomst door partijen getekend op 9 respectievelijk 21 november 2021 en die TNO als productie 1 bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd (hierna: detacheringsovereenkomst 1). In artikel 1.2 van deze overeenkomst is vermeld:
‘Afspraken ten aanzien van inzet per week worden tussen partijen afgestemd. Uitgangspunt daarbij is een inzet van 42x5 = 210 dagdelen.’
In artikel 2.1 staat, voor zover van belang:
‘De totale kosten van de Medewerker (vergoeding voor gewerkte uren), ad 700 EURO per dagdeel, excl. BTW (tarief 2012), komen gedurende de gehele looptijd voor rekening van ART.’
  • de detacheringsovereenkomst door partijen getekend op 5 respectievelijk 12 november 2013 en die TNO als productie 2 bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd (hierna: detacheringsovereenkomst 2). In artikel 1.1 van deze overeenkomst is vermeld:
  • de detacheringsovereenkomst die partijen getekend hebben op 19 respectievelijk 25 maart 2014 en die TNO als productie 3 bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd (hierna: detacheringsovereenkomst 3). In artikel 1.1 van deze overeenkomst is vermeld:
In de detacheringsovereenkomsten staat de bepaling:
‘TNO zal de door ART verschuldigde bedragen aan het eind van iedere maand declareren middels een factuur. Betaling door ART van de gedeclareerde bedragen zal plaatsvinden binnen een termijn van vijftien (15) dagen na de datum van de factuur.’
2.2.
TNO heeft een totaalbedrag van € 231.579,61 (incl. btw) in rekening gebracht aan ART. Het betreft de facturen (hierna: de facturen) van:
  • 1 november 2013 (met factuurnummer [factuur 1] ) (hierna: factuur 1) met een bedrag van € 182.669,05. Op deze factuur is vermeld:
  • 2 oktober 2013 (met factuurnummer [factuur 2] ) (hierna: factuur 2) met een bedrag van € 6.488,63. Onder het kopje ‘betalingsconditie’ staat:
  • 23 januari 2014 (met factuurnummer [factuur 3] ) (hierna: factuur 3) met een bedrag van € 17.656,93. Onder het kopje ‘betalingsconditie’ staat:
  • 2 oktober 2013 (met factuurnummer [factuur 4] ) met een bedrag van € 12.100,00. Onder het kopje ‘betalingsconditie’ staat:
  • 30 oktober 2013 (met factuurnummer [factuur 5] ) met een bedrag van € 12.705,00. Onder het kopje ‘betalingsconditie’ staat:
2.3.
Op 31 maart 2014 hebben ART en TNO Bedrijven B.V., een dochtermaatschappij van TNO, een intentieovereenkomst (hierna: de intentieovereenkomst) gesloten.
In artikel 1.1 van deze overeenkomst staat:
‘During the term of this LOI the Parties wish to investigate the possibilities of a business relationship in the form of a joint venture which focuses on the development of high quality affordable innovative products based on among others TNO’s ultra wide band radar sensor technology, including single sensor radar technology of as applications in sensor networks, for commercial use in various markets. The prospective business relationship between Parties as seth forth in this LOI is referred to as the “Transaction”.’
In artikel 1.5 van deze overeenkomst staat:
‘As an investment in the joint venture TNO Bedrijven has agreed to pay the following TNO invoices for research that TNO has performed for ART, under the condition that the results of the research are transferred to the joint venture:
[factuur 6] d.d. 02.10.2013 ad Euro 5.363
[factuur 4] d.d. 20.10.2013 ad Euro 10.000
[factuur 5] d.d. 30.10.2013 ad Euro 10.000
[factuur 1] d.d. 01.11.2013 ad Euro 150.966
[factuur 3] d.d. 23.01.2014 ad Euro14.593+
Euro 191.422 (total excl. VAT)
If Parties do not come to an agreement and will not execute the Transaction, TNO Bedrijven is entitled at its own discretion to convert this payment into either: a) a convertible subordinated loan to ART; or b) share capital of ART. The amount of shares to be issued shall be based on the fair market value referring first of all to the latest share issue price and underlying economic valuation ratio’s on the Effective Date. If Parties can not agree on the fair market value they shall hire an independent external expert for advice (costs to be split between TB en ART).’
In artikel 3.1 van deze overeenkomst staat:
‘This LOI represents only current good faith intention to negotiate the Transaction between Parties. With the exception of sections 1.5, 2 and 3 of this LOI it is not, and is not intended to be, a binding and legally enforceable agreement between Parties. Section 1 of this LOI merely constitutes an outline of the intended Transaction in order to facilitate the negotiation and preparation of any related documents.’
2.4.
TNO had aandelen in TNO Bedrijven. FDI is de rechtsopvolger van TNO Bedrijven. TNO is geen (meerderheids)aandeelhouder van FDI.
2.5.
FDI en ART hebben de samenwerking niet doorgezet.
2.6.
In een e-mail van de heer [B] van TNO van 7 juni 2015 aan onder meer de heer [C] van ART staat, voor zover van belang:
‘Onderstaand mijn vastlegging van afspraken uit ons gesprek van afgelopen maandag.
(…)
ART, TB en TNO onderkennen dat er nog een vordering van circa 195 k Euro ex btw vanuit TNO naar ART ligt. TNO doet voorstel voor voorwaarden bij handhaving vordering, ART doet voorstel voor omzetting in equity.’
2.7.
In een e-mail van 14 januari 2016 heeft de heer [B] aan de heer [C] laten weten, voor zover van belang:
‘De intentieovereenkomst van TNO Bedrijven om de vorming van een gezamenlijke BV te verkennen is al langere tijd geleden verlopen en het resultaat van die verkenning is geweest dat TNO bedrijven heeft besloten hier niet verder mee te gaan. We willen daarom toch tot een betalingsregeling komen voor de openstaande rekening van TNO.’
2.8.
In een daaropvolgende e-mail van 14 januari 2016 heeft de heer [C] aan de heer [B] geschreven, voor zover van belang:
‘Hier is sprake van een misverstand. TNO Bedrijven heeft de vordering al lang geleden overgenomen (ruim voor het initiatief voor de gezamenlijke BV, ik meen ergens in 2013) en met TNO Bedrijven ben ik al geruime tijd in gesprek over de vraag hoe nu verder hiermee. TNO heeft in dit opzicht dan ook niets meer te vorderen van ons.’
2.9.
In een e-mail van de heer [C] van TNO van 15 november 2018 staat, voor zover van belang:
‘Nav de met TNO gemaakte afspraken over het voldoen van de facturen inzake ART hebben we besproken dat TNO uiterlijk eind volgende week wordt geinfomeerd over de exacte betaaldatum, navolgend op een informerend overleg met de andere aandeelhouders.’
In een daarop volgende e-mail heeft de heer [E] aan de heer [C] van 23 november 2018 geschreven, voor zover van belang:
‘Ik zet hierbij [C] in cc. [C] is van mening dat er in het verleden andere afspraken zijn gemaakt over deze vordering.’
2.10.
Bij brief van 9 mei 2019 heeft TNO ART gesommeerd de in randnummer 2.2. genoemde facturen te voldoen.

3.Het geschil

In de hoofdzaak (in verzet):

3.1.
TNO heeft bij de inleidende dagvaarding samengevat - gevorderd dat de rechtbank ART veroordeelt tot betaling van (i) de hoofdsom van € 231.579,61, vermeerderd met wettelijke handelsrente, (ii) de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente, (iii) de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente, en (iv) de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
TNO legt aan deze vorderingen ten grondslag dat ART de onder randnummer 2.2. genoemde facturen niet heeft voldaan en daarom toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit de detacheringsovereenkomsten. TNO is daarom haars inziens gerechtigd nakoming te vorderen, hetgeen neerkomt op betaling van een totaalbedrag van € 231.579,61 aan facturen.
3.3.
Bij het verstekvonnis heeft deze rechtbank, voor zover van belang, ART veroordeeld tot betaling van € 231.579,61, vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente, proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente, aan TNO.
3.4.
ART vordert in het verzet dat de rechtbank bij vonnis haar zal ontheffen van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling en TNO niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen dan wel de vorderingen van TNO zal afwijzen.
In de vrijwaringszaak:
3.5.
ART vordert - samengevat - dat de rechtbank FDI veroordeelt tot betaling van datgene wat ART uit hoofde van de veroordeling in de hoofdzaak met inbegrip van de kostenveroordeling aan TNO dient te voldoen.
3.6.
Aan deze vordering heeft ART ten grondslag gelegd dat artikel 1.5 van de intentieovereenkomst FDI verplicht tot betaling van de facturen van TNO aan ART en dat FDI toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die verplichting door de facturen niet (tijdig) te voldoen.
3.7.
Van FDI is geen verweer bekend omdat zij niet verschenen is in deze procedure.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak (in verzet)

Heeft ART tijdig verzet ingesteld? Ja.
4.1.
Niet ter discussie staat dat ART tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis zodat ART ontvankelijk is in haar verzet. De rechtbank dient te beoordelen of de vorderingen van TNO, gezien het nu in het verzet gevoerde verweer van ART, toewijsbaar zijn en dus of het verstekvonnis in stand kan blijven. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Heeft TNO (stilzwijgend) toestemming verleend voor schuldovername? Nee.
4.2.
ART stelt zich op het standpunt dat TNO (stilzwijgend) toestemming heeft verleend voor de overname van de schuld van ART door FDI. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan ART om te stellen en zo nodig te bewijzen dat TNO, al dan niet stilzwijgend, toestemming heeft gegeven voor de overneming van de schuld van ART door FDI.
ART heeft in dat kader gesteld:
- dat TNO betrokken was bij alle onderhandelingen over de intentieovereenkomst en samenwerking tussen ART en FDI;
- dat op de facturen van TNO staat ‘
betalingstermijn in overleg met TNO BD’;
- dat TNO enig aandeelhouder en bestuurder was van TNO Bedrijven;
- dat de scheiding tussen TNO en TNO Bedrijven niet duidelijk was; en
- dat de jurist die in loondienst was van TNO, de heer [F] , de totstandkoming van de intentieovereenkomst tussen ART en TNO Bedrijven begeleidde.
4.3.
TNO heeft betwist dat zij toestemming heeft gegeven voor de schuldoverneming. Zij heeft steeds ART aangesproken voor de betaling van de facturen en niet FDI. Uit de intentieovereenkomst volgt volgens TNO slechts dat FDI als investering in een (eventueel nog op te richten)
joint venturede facturen zou betalen onder de voorwaarde dat de resultaten van onderzoek zouden worden overgedragen aan de
joint venture. Het oprichten van de joint venture en het overdragen van de facturen hebben niet plaatsgevonden zodat niet aan deze voorwaarde is voldaan, aldus TNO.
4.4.
Voor een schuldoverneming door een derde is op grond van artikel 6:155 Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat er wilsovereenstemming is tussen de schuldenaar en de derde, kennisgeving door de schuldenaar en de derde aan de schuldeiser en toestemming van de schuldeiser. De toestemming kan stilzwijgend worden verleend, maar in de rechtspraak wordt niet lichtvaardig aangenomen dat dit is gebeurd.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ART met het door haar gestelde onvoldoende onderbouwd dat TNO toestemming heeft gegeven voor het overnemen van de schuld door FDI. Hoewel TNO geen partij was bij de intentieovereenkomst, gaat de rechtbank ervan uit dat TNO door de gesprekken over de intentieovereenkomst tussen TNO, FDI en ART ervan op de hoogte was dat FDI de schuld van ART mogelijk zou betalen en daartegen geen bezwaar had. Maar dit wil nog niet zeggen dat TNO toestemming ervoor heeft gegeven dat niet langer ART maar (slechts) FDI aansprakelijk was voor de schuld. Dat op factuur 1 is gerefereerd aan overleg over de betalingstermijn met FDI, ondersteunt het standpunt van ART ook niet. Deze factuur, die overigens dateert van vóór de intentieovereenkomst, heeft TNO immers aan ART gericht, zodat kan worden aangenomen dat TNO meende dat ART het bedrag op deze factuur verschuldigd was en dus niet FDI en dat dit ook duidelijk was voor ART.
4.6.
Omdat ART niet heeft aangetoond dat TNO toestemming heeft gegeven voor schuldoverneming, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:155 BW. Dit betekent dat op ART de verplichting is blijven rusten om de verplichtingen die voortvloeien uit de detacheringsovereenkomsten na te komen. Daarmee behoeft de stelling van TNO, die erop neerkomt dat ART en FDI geen onvoorwaardelijke wilsovereenstemming hebben bereikt over het overnemen van de schuld van ART aan TNO door FDI, geen bespreking.
Kan ART nog verweer voeren tegen de hoogte van de facturen? Ja.
4.7.
ART heeft in de verzetprocedure de juistheid van de bedragen van facturen 1, 2 en 3 betwist. Factuur 1 betreft volgens ART een te hoog bedrag omdat daarin wordt uitgegaan van een hoger aantal dagdelen dan het aantal dagdelen dat bij detacheringsovereenkomst 1 is overeengekomen. Facturen 2 en 3 hebben volgens ART betrekking op andere periodes dan de detacheringsovereenkomsten die TNO heeft overgelegd ter onderbouwing van deze facturen.
4.8.
Het ligt op de weg van TNO om de door haar gevorderde hoofdsom te onderbouwen. TNO heeft ter onderbouwing van haar stelling detacheringsovereenkomsten en facturen overgelegd. In dit verband bestaan tussen partijen drie geschilpunten die de rechtbank hierna zal beoordelen.
4.9.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt luidt of ART met het sluiten van de intentieovereenkomst de hoogte van de facturen heeft erkend. Dat is niet het geval, in ieder geval niet in de rechtsverhouding met TNO. Overwogen wordt dat TNO geen aanspraak kan maken op de inhoud van de intentieovereenkomst nu zij geen partij bij hierbij is. Verder heeft te gelden dat de in de intentieovereenkomst weliswaar factuurnummers en bedragen vermeld zijn, maar dat deze bedragen de betalingsverplichting van FDI jegens ART weergeven.
4.10.
In de tweede plaats kan uit de correspondentie tussen TNO en ART geen erkenning van de juistheid van de gefactureerde bedragen worden afgeleid. In de e-mail van de heer [B] aan de heer [C] van 7 juni 2015 is een vordering van circa € 195.000,00 exclusief btw genoemd. De rechtbank leidt uit de inhoud van dit bericht af dat ART zich niet heeft neergelegd bij de door TNO gevorderde bedragen . Verder staan in de door TNO genoemde e-mail van de heer [C] van 21 januari 2016 wel de factuurnummers, maar niet de bedragen. Bovendien blijkt uit de onderliggende e-mail dat FDI in de ogen van de heer [C] had aangegeven bereid te zijn de vordering in een deelname om te zetten. Ook uit de e-mail van de heer [C] van 14 januari 2016 waarin staat dat TNO Bedrijven de vordering al lang geleden had overgenomen blijkt dat de heer [C] de betalingsverplichting niet erkende. In de e-mail van de heer [C] van 15 november 2018 staan ook geen bedragen. Bovendien kan uit de email van 23 november 2018 van de heer [E] worden afgeleid dat de heer [C] van mening was dat er in het verleden andere afspraken over de vordering waren gemaakt dan weergegeven in de e-mail van 15 november 2018.
4.11.
Dat ART niet eerder heeft geklaagd over de bedragen op de facturen, betekent in de derde plaats, anders dan TNO stelt, niet dat ART in onderhavige procedure geen verweer meer kan voeren tegen de hoogte van de facturen. Artikel 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. De op de facturen vermelde bedragen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden beschouwd als een (gebrek in de) prestatie. De prestatie van TNO is het detacheren van medewerkers en de facturen betreffen enkel de geldelijke vergoeding van de geleverde prestatie. Het beroep op artikel 6:89 BW gaat daarom niet op. De rechtbank zal dus overgaan tot het beoordelen van de verweren van ART betreffende de juistheid van drie van de facturen.
Welke facturen dienen betaald te worden? Alle facturen met uitzondering van factuur 2.
4.12.
ART heeft naar voren gebracht dat detacheringsovereenkomst 1, waarop factuur 1 ziet, betrekking heeft op 210 dagdelen waarvoor een vergoeding van € 700,00 per dagdeel betaald moet worden. Het bedrag op de factuur kan, exclusief btw, volgens ART daarom maximaal € 147.000,00 zijn en dus niet € 150.966,16. Naar het oordeel van de rechtbank kan, zoals TNO heeft aangevoerd, uit detacheringsovereenkomst 1 niet een maximaal aantal dagdelen worden afgeleid. In artikel 1.2 van deze detacheringsovereenkomst staat dat 210 dagdelen het uitgangspunt is, maar dat afspraken ten aanzien van inzet per week tussen partijen worden afgestemd. ART heeft onvoldoende onderbouwd dat van dat aantal uren niet kon worden afgeweken. ART heeft geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het factuurbedrag niet juist is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het bedrag op factuur 1 onvoldoende is onderbouwd.
4.13.
Verder heeft ART zich op het standpunt gesteld dat detacheringsovereenkomst 2 betrekking heeft op een andere periode dan de periode tussen 19 augustus en 20 september 2013, die is vermeld op factuur 2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft TNO erkend dat deze detacheringsovereenkomst geen betrekking heeft op factuur 2. TNO heeft geen detacheringsovereenkomst die hoort bij deze factuur meer kunnen achterhalen. Ook anderszins heeft zij niet kunnen toelichten en onderbouwen hoe het bedrag op factuur tot stand is gekomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van ART heeft TNO de juistheid van het bedrag op de factuur onvoldoende onderbouwd. De vordering tot betaling van factuur 2 wordt afgewezen.
4.14.
Voorts heeft ART aangevoerd dat detacheringsovereenkomst 3 betrekking heeft op een andere periode dan de periode die vermeld is op factuur 3. Op deze factuur staan weken 39 tot en met 53 van 2013. Dit is de periode van 23 september 2013 tot en met 31 december 2013. Detacheringsovereenkomst 2 heeft betrekking op de periode van 23 september 2013 tot en met 29 november 2013. Detacheringsovereenkomst 3 heeft betrekking op de periode van 2 december 2013 tot en met 28 februari 2014. Met een verwijzing naar deze detacheringsovereenkomsten heeft TNO de grondslag van het bedrag op factuur 3 naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd.
4.15.
Gelet op het voorgaande, wordt de gevorderde hoofdsom toegewezen tot een bedrag van (€ 182.669,05 (factuur 1) + € 17.656,93 (factuur 3) + € 12.100 (factuur 4) + € 12.705 (factuur 5) =) € 225.090,98. Voor het overige (€ 6.488,63 (factuur 2)) wordt de gevorderde hoofdsom afgewezen.
Wettelijke handelsrente
4.16.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat ART in beginsel de wettelijke handelsrente is verschuldigd. ART heeft echter aangevoerd dat de wettelijke handelsrente niet zou moeten ingaan op de data die op de facturen zijn vermeld, maar op het moment van de sommatiebrief van TNO van 9 mei 2019.
4.17.
TNO heeft zich ook in dit kader beroepen op de wettelijke klachtplicht van artikel 6:89 BW. De op de facturen vermelde betalingstermijnen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter ook niet worden beschouwd als een (gebrek in de) prestatie. Het beroep op de klachtplicht gaat daarom niet op. De rechtbank zal overgaan tot het beoordelen van de verweren van ART die betrekking hebben op het aanvangsmoment van de wettelijke handelsrente.
4.18.
Op grond van artikel 6:119a lid 1 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan.
4.19.
ART stelt dat geen uiterste dag van betaling is overeengekomen. De rechtbank volgt ART hierin niet. In alle detacheringsovereenkomsten staat een termijn van vijftien dagen na de datum van de factuur. De stelling van ART dat het hier niet gaat om fatale termijnen, heeft zij niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
4.20.
ART heeft verder gesteld dat ART, TNO en FDI hebben afgesproken dat FDI zou zorgdragen voor de betaling van de facturen en dat de facturen tot die tijd niet zouden worden opgeëist (en dus de betalingstermijnen werden verlengd). TNO heeft dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ART onvoldoende onderbouwd dat de gestelde afspraak is gemaakt. Op factuur 1 staat weliswaar
‘Betalingstermijn in overleg met TNO Bedrijven, [A] ’, maar op dezelfde factuur staat ook
‘Gelieve deze factuur uiterlijk op 01.12.2013 te voldoen onder vermelding van factuurnummer en debiteurnummer’. Uit deze factuur blijkt dan ook niet dat de betaaltermijn werd verlengd. In de e-mail van de heer [B] van 7 juni 2015 staat, zoals ART terecht naar voren heeft gebracht, dat TNO een voorstel zou doen voor de voorwaarden bij handhaving van de vordering, maar hieruit kan ook niet worden afgeleid dat de betalingstermijnen zijn verlengd. Het ging immers slechts om een voorstel dat zou worden gedaan en de voorwaarden konden ook andere voorwaarden dan de betalingstermijn betreffen.
4.21.
De uiterste betaaldata in de facturen zijn ongeveer een maand na de data van de facturen. Aangezien in de detacheringsovereenkomsten een termijn van 15 dagen na de data van de facturen is overeengekomen, zou de wettelijke handelsrente eerder ingaan als zou worden uitgegaan van deze data. TNO heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij ervoor heeft gekozen uit te gaan van de uiterste betaaldata op de facturen. De rechtbank zal de vordering wat betreft de wettelijke handelsrente daarom toewijzen vanaf de uiterste betaaldata op de facturen (zoals ook in het verstekvonnis is bepaald).
Buitengerechtelijke kosten
4.22.
ART heeft aangevoerd dat buitengerechtelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen wanneer daadwerkelijk voldoening buiten rechte is behaald. Als dat niet het geval is, worden de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgens ART vergoed volgens de regeling van de proceskosten. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op artikel 6:96 lid 5 BW, artikel 241 Rv niet van toepassing is. Op grond van het bepaalde in de leden 5 tot en met 7 van artikel 6:96 BW is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. Het gaat immers om de incasso van een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom, die onder het bereik van die regeling valt. Dit betekent dat het verzenden van een enkele brief in beginsel voldoende is om in aanmerking te komen voor vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
4.23.
TNO heeft in ieder geval op 9 mei 2019 een sommatiebrief gestuurd. TNO heeft daarom recht op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde bedrag van € 2.932,90 is echter gebaseerd op de gevorderde hoofdsom van € 231.579,61, terwijl die niet volledig wordt toegewezen. De rechtbank zal het bedrag toewijzen - uitgaande van een hoofdsom van € 225.090,98, - tot het wettelijke tarief van € 2.900,45. Over de buitengerechtelijke kosten zal de gevorderde rente worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
Proceskosten
4.24.
ART zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van TNO worden begroot op:
- dagvaarding € 104,54
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 4.982,00(2,0 punten x tarief € 2.491,00)
totaal € 9.116,54
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.25.
De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
Conclusie
4.26.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis zal dus worden vernietigd en er wordt opnieuw vonnis gewezen op de in het dictum bepaalde wijze.
In de vrijwaringszaak
4.27.
Bij de beoordeling van deze verstekzaak dient als uitgangspunt dat de vordering in beginsel moet worden toegewezen, tenzij deze de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering jegens FDI komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ART en FDI bij de intentieovereenkomst overeengekomen dat FDI de facturen van TNO zou voldoen. Dat staat in artikel 1.5 van deze overeenkomst. Uit het derde tekstblok van dat artikel blijkt bovendien dat in het geval dat geen
joint venturetot stand komt, zoals het geval is, de betalingsverplichting kan worden omgezet in een achtergestelde lening of aandelenkapitaal, maar niet dat deze verplichting dan zou (kunnen) komen te vervallen. Verder blijkt uit artikel 3.1 van de intentieovereenkomst dat artikel 1.5 van die overeenkomst bindend is. Daarom wordt het gevorderde toegewezen op de wijze zoals hierna volgt.
4.28.
FDI zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van ART.
De proceskosten aan de zijde van ART worden begroot op:
- dagvaarding € 105,89
-salaris advocaat
€ 4.982,00(2,0 punten x tarief € 2.491,00)
totaal € 5.087,89
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.29.
De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
In het incident
4.30.
In het gegeven dat TNO zich in het incident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ziet deze aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak (in verzet)
5.1.
vernietigt het verstekvonnis door deze rechtbank op 2 oktober 2019 onder zaaknummer / rolnummer C/09/579567 / HA ZA 19-932 tussen partijen gewezen;
en beslist als volgt:
5.2.
veroordeelt ART tot betaling aan TNO van € 225.090,98, vermeerderd met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over het bedrag van € 182.669,05 met ingang van 1 december 2013, over het bedrag van € 17.656,93 met ingang van 22 februari 2014, over het bedrag van € 12.100,00 met ingang van 1 november 2013 en over het bedrag van € 12.705,00 met ingang van 29 november 2013, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt ART tot betaling aan TNO van € 2.900,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 6 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt ART in de proceskosten, aan de zijde van TNO tot op heden begroot op € 9.116,54, en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van deze kosten;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.2. tot en met 5.4. uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de vrijwaringszaak
5.7.
veroordeelt FDI tot betaling aan ART van datgene wat ART uit hoofde van de veroordeling in de hoofdzaak met inbegrip van de kostenveroordeling aan TNO dient te voldoen;
5.8.
veroordeelt FDI in de proceskosten, aan de zijde van ART tot op heden begroot op € 5.087,89, en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf 15 dagen na dagtekening van het vonnis;
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft 5.7. en 5.8. uitvoerbaar bij voorraad;
In het incident
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 3053