ECLI:NL:RBDHA:2022:4393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
SGR 22/982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens onvoldoende financiële noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor bijstandsuitkering. Verzoekster, die een eigen woning bezit met een WOZ-waarde van € 194.000,- en een hypotheek van € 121.000,-, stelde dat zij niet in aanmerking komt voor bijstandsuitkering omdat de overwaarde van haar woning te hoog is. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie die niet op andere wijze kan worden opgelost. De rechter benadrukte dat de Participatiewet (Pw) in principe een vangnet biedt voor mensen met een eigen woning, mits de overwaarde niet hoger is dan € 54.900,-. Aangezien de overwaarde van verzoekster hoger is, kan de bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt, die later moet worden terugbetaald. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster met de bijstandsuitkering in haar noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.A.E. Bach, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/982
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. P. Bots)

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans),
en

derde partij: de Minister van Justitie en Veiligheid,(gemachtigde: mr. P. Berkhoudt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster bericht dat zij vanaf 1 augustus 2021 wel recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat verzoekster verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 24 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 20 januari 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank (procedurenummer SGR 22/519). Tevens heeft verzoekster bij afzonderlijk schrijven van
9 februari 2022 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden.
Alle partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming verleend voor het achterwege laten van een zitting.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Ingeval de bodemzaak het recht op uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet betreft, is in beginsel slechts sprake van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen als zich een acute financiële noodsituatie voordoet die niet op andere wijze is op te heffen. Tenzij het verzoek betrekking heeft op bijstand, is daarbij het uitgangspunt dat de bijstandsvoorziening in het kader van de Participatiewet (Pw) een vangnet biedt waarmee, behoudens de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in beginsel in alle gevallen een minimaal noodzakelijk inkomen is gewaarborgd.
2. Verzoekster is door de griffier in de gelegenheid gesteld om te motiveren waarom in haar situatie sprake zou zijn van een financiële noodsituatie in vorenbedoelde zin.
Namens verzoekster is gesteld dat zij contact heeft gehad met de gemeente Den Haag. Hierbij zou zijn gebleken dat zij niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering omdat zij een eigen woning heeft met een WOZ-waarde van € 194.000,-. Op de woning rust een hypotheek van € 121.000,-. Vanwege de hoogte van de overwaarde kan hooguit een krediethypotheek worden afgesloten. Dat zou betekenen dat verzoekster meer schulden maakt en hogere maandlasten krijgt zonder dat daar een inkomen tegenover staat, aldus verzoekster.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie die niet op andere wijze is op te heffen, en die daarom tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
4. Uit informatie van de Rijksoverheid, te vinden op www.rijksoverheid.nl blijkt dat iemand met een eigen huis zoals verzoekster toch recht kan hebben op bijstand. De vorm van de bijstand hangt af van de overwaarde van de woning. Als die overwaarde hoger is dan € 54.900,-, zoals in het geval van verzoekster, dan wordt de bijstand in beginsel verstrekt als lening, die de bijstandsgerechtigde dan later moet terugbetalen. De gemeente kan tot zekerheid van de terugbetaling van die lening een krediethypotheek op de woning afsluiten.
5.
Uit het vorenstaande volgt dat in beginsel de Pw ook in het geval van verzoekster een vangnet biedt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Verzoekster heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft zij geen besluit van de gemeente overgelegd waaruit zou blijken dat zij toch geen bijstandsuitkering kan krijgen. Duidelijk is wel dat het eventueel verstrekken van bijstand in de vorm van een lening met vestiging van een krediethypotheek (tijdelijk) tot hogere maandlasten voor verzoekster kan leiden, maar zij kan met de bijstandsuitkering in elk geval in de noodzakelijke kosten van het bestaan voorzien.
6. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.