ECLI:NL:RBDHA:2022:4334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
09/285626-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging en zware mishandeling door een verminderd toerekeningsvatbare verdachte met schizofrenie

Op 6 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten in een kort tijdsbestek. De verdachte heeft op 20 oktober 2021 in 's-Gravenhage geprobeerd om drie willekeurige slachtoffers te doden of zwaar te verwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en verminderd toerekeningsvatbaar is, meermalen met een mes heeft gestoken naar de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling van de verdachte in het kader van zijn psychische aandoening, gezien het risico op recidive en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/285626-21
Datum uitspraak: 6 mei 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 januari 2022 (pro forma) en 22 april 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P. van Rossum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes in de arm en/of in de rug en/of het bovenlichaam, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage aan [ slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten snij- en/of steekwonden aan de linkerarm en/of op de rug en/of in het bovenlichaam, heeft toegebracht door meermalen met een mes, in de arm en/of in de rug en/of in het bovenlichaam, in elk geval in het lichaam, te steken;
2
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend achter die [slachtoffer 2] aan te rennen en/of vervolgens een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen;
3
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. [1]
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, opgemaakt op 26 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 138 t/m 140):
Het wapen werd aangetroffen bij de verdachte op de openbare weg.
Omschrijving wapen:
Soort wapen: Blank wapen met meer dan een snijkant.
Fabrikant: One on One incorporated.
Merk: 101.
Categorie wapen:
Het hierboven genoemde voorwerp is een mes waarvan het lemmet meer dan een (1)
snijkant heeft. Onder snijkanten worden niet enkel de scherpe (gladde) snijkanten
verstaan, maar ook de gekartelde zaagkanten. Een zaagkant wordt dan ook beschouwd als snijkant.
Ten aanzien van feit 1 primair:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [ slachtoffer 1] , opgemaakt op 20 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 84 t/m 86):
Op de Kerketuinenweg zag ik een man staan. Ik zag dat de man alleen was en dat de deze man in zichzelf aan het praten was. Het was een negroïde man van ongeveer 2 meter lang. De man was een kop groter dan dat ik was. De man had zwart krullend haar tot op de schouders. De man had een mager postuur. De man droeg een zwart t-shirt en een blauwe spijkerbroek en volgens mij zwart/witte gympen. Ik zag dat de man nog een slaande beweging maakte en ik zag op dat moment dat ik bloedde. Dat bloed stroomde van mijn linkerhand af. Ik zag op dat moment pas dat de man een mes in zijn hand beet hield. Ik zag dat de man met het mes stekende bovenhandse bewegingen maakte naar mij. Ik zag dat de man het mes vervolgens overpakte en in zijn rechterhand vasthield. Ik probeerde te vluchten, maar de man kwam mij achterna. Eenmaal in het krantendepot zag ik dat ik met het mes drie keer gestoken was in mijn linker bovenarm. De steken kwamen door het afweren. Ik ben ook in mijn linkerzij gestoken, net boven mijn nier. De steekwond in mijn zij had ik pas later door op het moment dat ik in het krantendepot was.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek camerabeelden), opgemaakt op 26 november 2021, voor zover inhoudende (p. 154 t/m 163):
Op 20 oktober 2021 om 04:03 uur zie ik dat aangever [ slachtoffer 1] , komende vanuit de Kerketuinenweg, over de Zilverstraat te Den Haag rent. Achter aangever [ slachtoffer 1] rent nog een persoon. Dit betreft de verdachte [verdachte] . Aangever [ slachtoffer 1] komt aan bij het krantendepot en rent vervolgens naar binnen. Achter hem rent de verdachte [verdachte] . Op camerabeeld is te zien dat hij in zijn rechterhand een mes vast heeft. Ondertussen komt de politie aangereden over de Kerketuinenweg en stopt ter hoogte van de Zilverstraat. Vanuit de Zilverstraat komt de verdachte [verdachte] in beeld rennen. Ik zag achter verdachte [verdachte] twee politiemedewerkers rennen. Hierna werd de verdachte [verdachte] aangehouden door de politiemedewerkers.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 20 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 94 en 95):
Ik stond op de Zilverstraat 118 bij het krantendepot. Vervolgens kwam er een meisje naar mij toe rennen. Zij schreeuwde naar mensen binnen en dus naar mij ook: “kom snel!” Onze collega is aangevallen door iemand met mes. Vervolgens zag ik [ slachtoffer 1] (opmerking rechtbank: aangever [ slachtoffer 1] ) naar binnen komen. Hij hijgde. En ik zag dat hij met zijn rechterhand zijn linker bovenarm vasthad. Ik zag allemaal bloed op de grond liggen bij [ slachtoffer 1] . Ik liep naar buiten en zag een man staan welke er als volgt uitzag:
- getinte man;
- dun postuur;
- 1.80 a 1.85 meter lang;
- 30 à 35 jaar oud;
- lang donker haar/dreadlocks;
- grijze/witte trui, lichte broek.
Hij had in zijn rechterhand een mes van ongeveer 30 à 35 cm groot, een Rambo-mes.
Hij schreeuwde in gebrekkig Nederlands. “Hij heeft wat gedaan en daarom heb ik het gedaan” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [ slachtoffer 1] heel veel bloed op zijn linker bovenarm had. Ik zag het druppelen op de grond.
4.
Een geschrift, te weten een Forensisch-medisch onderzoek betreffende de heer [ slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] , van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 2 maart 2022, voor zover inhoudende (geen paginanummers):
Er vond onderzoek plaats naar de aard en gevaarzetting van letsels die op 20 oktober 2021 zijn vastgesteld bij de heer [ slachtoffer 1] , nadat hij door een man met een mes zou zijn belaagd.
De letsels van het slachtoffer
- Meerdere 'steekwonden' in de linker arm, waarbij één wondkanaal reikte tot aan
de grote zenuw 'nervus radialis'. Het betrof:
- een perforatie in de linker bovenarm met een diepte van minimaal 6,5 cm,
verlopend tot in de bicepsspier;
- een perforatie juist boven de linker elleboog met een diepte van circa 3,5 cm,
verlopend tot in een spier;
- een perforatie aan de voorzijde van de linker onderarm met een diepte van
circa 0,4 cm (mogelijk als gevolg van medisch handelen).
- Een ’steekwond' in de linker flank ter hoogte van de 11e/12e rib, waarbij de
borstholte en buikholte niet waren aangedaan. Het betrof een wondkanaal van
minimaal 2,2 cm lengte, reikend tot in een spier.
Uit de medische gegevens kan worden afgeleid dat de perforaties zonder complicaties zijn genezen. Tijdens het laatste poliklinische consult waarvan informatie beschikbaar is (26 november 2021), werden restklachten geuit in de hoedanigheid van pijn in de linker hand en beperkte strekfunctie van de linker vingers. Over eventueel mogelijke restklachten kan thans (circa 4 maanden na het ontstaan van het letsel) nog geen uitspraak worden gedaan, aangezien de eindfase van wondgenezing pas te verwachten is na maximaal circa 2 jaar.
Wat is de gevaarzetting van het handelen?
Bij steken in de linker arm en/of de linker flank bestaat een reële kans op ernstig (al
dan niet blijvend) letsel en overlijden. De gezondheidstoestand wordt cumulatief slechter als er meer dan één van bovengenoemde complicaties optreedt. De kans op overlijden is reëel, maar niet in maat of getal weer te geven, aangezien meerdere individuele en casusafhankelijke factoren een rol spelen. Indien letsels en/of complicaties zouden zijn opgetreden dan wordt de prognose in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheid van het slachtoffer om snel adequate medische hulpverlening te bereiken en het slagen van de medische behandeling.
Voorts ten aanzien van feit 2:
1.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 20 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 97 en 98):
Ter hoogte van de Citroen-dealer die gelegen is aan de Kerketuinenweg, zag ik aan mijn rechterkant een man gehurkt op de grond zitten. Deze man zag er als volgt uit: - donkere huidskleur;
- dreadlocks;
- grijs t-shirt;
- droeg een nektasje, zwart met wit.
Toen ik deze bovengenoemde man passeerde met mijn fiets, zag ik hem ineens opstaan en zag ik dat hij ineens achter mij aanrende. Ik ging toen hard doorfietsen om hem af te schudden. Ik ben in een zijstraat naar rechts gegaan in de richting van de Zilverstraat. Ik raakte de man hier kwijt. Toen ik naar mijn fiets liep, zag ik ineens de man met de dreadlocks voor het pand staan.
Het mes dat de man bij zich had, zag er als volgt uit:
- roestig mes;
- ongeveer 40 centimeter lang met handvat;
- handvat was donker.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt op 20 oktober 2021, voor over inhoudende (p. 82 en 83):
V: De man stond hierna op en rende achter je aan. Riep de man op dat moment nog iets?
A: Nee hij zei helemaal niks. Hij rende alleen heel snel.
V: Je vertelde dat je hard ging fietsen om hem af te schudden. Wat voor gevoel had je toen?
A: Ik voelde angst.
V:Voelde je je bedreigd?
A: Ja, ik voelde mij best wel bedreigd.
V: Even later komt je collega bebloed teruggelopen en vertelt gestoken te zijn door de man met dreadlocks. Hij staat even later voor het pand. Wat deed deze man toen?
A: Hij wou naar binnen lopen en had een mes in zijn hand. Deze hield hij omhoog. Hij kwam hierdoor nogal dreigend over. lk ben mijzelf ergens gaan proberen te verstoppen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 20 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 152 en 153):
Ik fietste op de hoek van de Kerketuineweg en de Zilverstraat. Ik kwam op mijn werk aan. Ik zag dat [slachtoffer 2] (opmerking rechtbank: getuige [slachtoffer 2] ) binnen kwam. Ik hoorde haar zeggen dat zij door dezelfde man als die ik had gezien achterna was gezeten. Die man had dreadlocks. Nadat zij dit verteld had, ging ze weer naar buiten om haar fietstas met kranten op haar fiets te doen. Toen zag ik dat zij in paniek het krantendepot binnen kwam. Ze schreeuwde dat die man eraan kwam met een mes. Ik keek naar buiten en zag een donker getinte man met lange dreadlocks en een groot Rambo mes. Zo een Jamaicaans mes. Het lemmet van het mes was ongeveer 20 of 30 centimeter groot.
Voorts ten aanzien van feit 3:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , met bijlagen, opgemaakt op 20 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 68 t/m 79):
Op woensdag 20 oktober 2021 was ik op de Zichtenburglaan in Den Haag. Ik parkeerde de bus op de Zichtenburglaan ter hoogte van de kruising met de Kerketuinenweg. Ik stapte de bus uit. Ik hield in mijn linkerhand een tas met boodschappen vast. Ik hield in mijn rechterhand een pop vast. Ik zag dat aan de rechterkant, aan de overzijde van de weg, een man stond. Ik zag dat deze man ter hoogte van de Opel-dealer op de Zichtenburglaan stond. Ik zag dat deze man op ongeveer 40 meter afstand van mij stond. Ik zag dat de man mijn kant op liep. Ik zag dat de man er als volgt uitzag: dikke dreadlocks, zeer donkere huidskleur, circa 25 jaar oud, 1.80m lang, smal gezicht, zeer witte opvallende ogen, donkere kleding, capuchon op. Ik hoorde dat de man riep over wat ik bij mij had, wat ik in mijn tas had. Ik zag dat de man richting mij liep. Ik stond stil. Ik vroeg aan de man wat er was. Ik zei dat ik niets bij mij had. Ik zei dat hij relaxt moest doen. Ik zag dat de man ineens met een versnelde pas op mij af kwam lopen. Ik zag dat de man een groot mes had in zijn rechterhand. Ik zag dat het mes ongeveer 40 centimeter lang was. Ik zag dat het een breed mes was. Ik zag dat het eerder op een soort zwaardachtig mes leek. Ik zag dat het mes zilverkleurig was. Ik zag dat het mes puntig was. Ik zag dat de man door liep tot hij op ongeveer een armlengte afstand van mij was. Ik zag dat de man ineens een steekbeweging met het mes richting mij maakte. Ik maakte een zwaaibeweging met de pop. Het ging allemaal zo snel. Ik weet nog dat ik het mes meerdere keren wist af te weren door middel van de pop. Ik wist meerdere steken van het mes op te vangen met de pop. Ik heb hem meerdere keren geraakt met de pop. Ik weet ook zeker dat als ik de pop niet had gehad, dat hij mij zeker had geraakt met het mes. De man bleef op mij insteken. Ik liep naar achteren. Ik viel ineens hard naar achteren. Ik viel met mijn rug op de grond. Ik riep keihard: "Nee, nee!" Ik zag dat er niemand in de buurt was. Ik verwachtte dat de man elk moment wel raak kon steken en dat het voor mij klaar was. Ik bleef mijzelf verdedigen met de pop. Ik bleef de steken afweren met de pop. Ik weet niet meer hoe vaak de man heeft gestoken. Ik kon op een gegeven moment opstaan. Ik rende naar mijn eigen auto toe. Toen de politie weg was, bekeek ik de pop pas goed. Ik zag dat op de pop diverse beschadigingen zaten die er voor dit incident niet op zaten. Ik zag ook dat deze beschadigingen leken op sneeën. Ik weet daarom ook zeker dat dit komt door het mes. Toen ik thuis was, kreeg ik ineens erg veel last van mijn linkerhand. Ik keek naar mijn linkerhand en ik zag dat mijn linker wijsvinger in een aparte stand stond.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek camerabeelden), opgemaakt op 29 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 121 t/m 133):
Op 20 oktober 2021 parkeert een voertuig op de Zichtenburglaan te Den Haag. Ik zie dat een persoon uitstapt en richting de overkant van de weg loopt. Dit betreft aangever [slachtoffer 3] . Even later komt een tweede persoon in beeld gelopen. Dit betreft de verdachte. Hij loopt richting de aangever. Ik zie dat de aangever naar achteren loopt over de Zichtenburglaan en dat de verdachte hem achterna loopt. Halverwege krijgt de aangever een trap waardoor hij ten val komt. Ik zie dat de aangever de verdachte op afstand probeert de houden door middel van een voorwerp dat hij in zijn handen heeft. Ik zie dat de verdachte met zijn rechterarm slaande bewegingen maakt in de richting van de aangever. Ik zie dat de aangever weer opstaat en richting zijn privé-voertuig rent. De verdachte rent achter de aangever aan met in zijn linkerhand het voorwerp van de aangever. Eenmaal bij het privé-voertuig aangekomen, probeert de aangever de verdachte op afstand te houden met een tas. De verdachte heeft in zijn rechterhand een voorwerp vast. Dit betreft mogelijk het mes waarover de aangever heeft verklaard in zijn aangifte. Nadat de aangever gepoogd heeft de deur van het voertuig te openen, loopt hij een rondje om zijn voertuig heen. De verdachte loopt continue achter de aangever aan. De aangever rent vervolgens weer terug in de richting van waar hij vandaan kwam. De aangever stapt hierna in de bestelbus en rijdt weg. De verdachte loopt nog een stukje achter hem aan, maar blijft halverwege stil staan en blijft kijken hoe de aangever wegrijdt. De verdachte heeft nog steeds het mes in zijn rechterhand.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 119 en 120):
Wij, verbalisanten, reden direct naar de Zichtenburglaan om te zoeken naar een man
die voldeed aan het signalement. Enkele minuten later waren wij ter plaatse. De zilveren Volvo V70 zagen wij geparkeerd staan op de Zichtenburglaan ter hoogte van de Sligro. Wij zagen dat links naast de Volvo op het trottoir spullen lagen. Wij zagen dat dit een boodschappentas betrof. Wij zagen dat er enkele meters rechts van de Volvo op de openbare weg Zichtenburglaan ook spullen lagen.
Ter plaatse bij de woning, zagen wij dat aangever [slachtoffer 3] erg aangedaan was, hij ademde zeer snel en kwam amper uit zijn woorden. Wij hoorden dat hij zei dat er een man aan de overkant van de weg stond. Signalement man:
- zwart gekleed;
- mondkap dragend;
- zwarte dreadlocks.
Hij zag dat de man rennend op hem af kwam en een mes trok van 20 centimeter.
Wij, verbalisanten, zagen dat [slachtoffer 3] tijdens het vertellen van deze zin een
opwaartse beweging maakte met zijn rechterhand vanaf zijn middel richting zijn hoofd.
[slachtoffer 3] rende weg, maar kwam ten val op de straat, de Zichtenburglaan, en liet zijn spullen deels uit zijn handen vallen. De man viel hem aan met het mes.
Hij zag dat de man een stekende beweging maakte. Hij wist dit af te weren met zijn
spullen, stond op en rende naar zijn Volvo. Het slot van de Volvo opende niet. Hij
rende terug naar de gehuurde bestelbus, was ingestapt en weggereden. Het was op dit
moment onbekend waar de verdachte was. Wij, verbalisanten, hoorden en zagen dat [slachtoffer 3] nog steeds erg aangedaan was. Wij hoorden dat hij zei dat alles, het leven, in een flits voorbij is geschoten, omdat hij zich ernstig bedreigd voelde. Wij, verbalisanten, zagen dat de linker wijsvinger van [slachtoffer 3] dik was en scheef stond.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair: poging tot doodslag
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag het volgende.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever [ slachtoffer 1] . In dit verband stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft de aangever [ slachtoffer 1] meermalen met een mes gestoken. Daarbij heeft hij de aangever tweemaal geraakt in zijn linker bovenarm en eenmaal in zijn zij, ter hoogte van de elfde en twaalfde rib. De deskundigen van het NFI hebben onderzoek gedaan naar het letsel van de aangever, en zij hebben geconcludeerd dat de kans op overlijden reëel is, indien met een mes wordt gestoken in de linker arm en/of de linker flank. De rechtbank acht de kans dat de aangever zou komen te overlijden als gevolg van de door de verdachte toegebrachte messteken dan ook aanmerkelijk.
Voorts is vereist dat de verdachte de kans dat het gevolg – de dood – zou intreden ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, te weten door het meermalen steken met een mes in het bovenlichaam van de aangever, de kans dat de aangever dodelijk zou worden getroffen ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht een poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: poging tot zware mishandeling
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling het volgende.
De rechtbank ziet zich hier voor de vraag gesteld of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 3] .
De verdachte heeft meermalen stekende bewegingen gemaakt met een mes in de richting van het lichaam van aangever [slachtoffer 3] . Uit algemene ervaringsregels volgt dat het steken met een mes in de richting van kwetsbare onderdelen van het lichaam, zoals het bovenlichaam, op zijn minst genomen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Het feit dat aangever [slachtoffer 3] geen steekletsel heeft opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachte, maar komt doordat hij zichzelf heeft kunnen verdedigen met een houten pop en uiteindelijk wist te vluchten. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht een poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de arm en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door dreigend achter die [slachtoffer 2] aan te rennen en vervolgens een mes aan die [slachtoffer 2] te tonen;
3
hij op 20 oktober 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem alleen de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Indien de verdachte toch deels toerekeningsvatbaar wordt geacht, dan dient volgens de raadsman te worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, en de maatregel van TBS met dwangverpleging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan (i) een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , (ii) bedreiging van [slachtoffer 2] en (iii) een poging tot doodslag van [ slachtoffer 1] . De verdachte kende hen niet en heeft dus volstrekt willekeurige mensen de schrik van hun leven bezorgd.
Vanuit het niets heeft de verdachte [slachtoffer 3] in het holst van de nacht meerdere malen met een groot mes proberen te steken. Zijn slachtoffer heeft zichzelf kunnen verdedigen met een houten pop die hij toevallig bij zich had en het is hem uiteindelijk gelukt te vluchten. Tijdens het incident is [slachtoffer 3] gevallen. Als gevolg waarvan hij letsel aan zijn vinger heeft opgelopen waarvan hij tot op de dag van vandaag nog last heeft. Dat zijn slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen, is niet te danken aan de gedragingen van de verdachte.
De verdachte is vervolgens dreigend achter [slachtoffer 2] aangerend, die langs kwam fietsen. Toen zij aankwam bij haar werk (een krantendepot) en vertelde wat er was gebeurd, ging collega [ slachtoffer 1] buiten kijken en op zoek naar de verdachte. Vervolgens heeft de verdachte hem meermalen met een mes aangevallen en hem in zijn bovenarm en zij gestoken. Dat [ slachtoffer 1] het incident na kan vertellen, is niet aan de verdachte te danken. [ slachtoffer 1] is gevlucht naar het krantendepot. De verdachte is hem gevolgd tot in het krantendepot en is uiteindelijk met medeneming van de jas van zijn slachtoffer weggegaan waarna hij kort daarna kon worden aangehouden.
De verdachte heeft zich hiermee dus in korte tijd, zonder enige aanleiding, schuldig gemaakt aan drie ernstige geweldsincidenten ten opzichte van voor hem onbekende personen. De feiten hebben een grote impact gehad op de slachtoffers en de verdachte heeft een zeer ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 3] en [ slachtoffer 1] ter zitting is gebleken dat zij nog steeds veel last hebben van wat hen is overkomen. Bovendien brengen ernstige geweldsincidenten, zoals de onderhavige, gevoelens van onveiligheid, angst en onrust in de samenleving teweeg. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 4 januari 2022 en het strafblad van [land] van 4 november 2021. Hieruit volgt dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en meermalen voor het aanwezig hebben van wapens.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door P.K. Kristensen, GZ-psycholoog, en E.A.M. Schouten, psychiater, van 14 maart 2022. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie, mogelijk een licht tot matige verstandelijke beperking en mogelijk een stoornis in cocaïne- en/of cannabisgebruik. De ziekte schizofrenie was – gezien de chronische aard ervan – ook aanwezig in de periode van het ten laste gelegde. De deskundigen hebben de mate van ernst van de schizofrenie ten tijde van het verblijf in het PBC ingeschat als ernstig. Het is waarschijnlijk dat de achterdocht van betrokkene een rol heeft gespeeld in het ten laste gelegde. Daarnaast is de cognitieve controle van de verdachte op zijn gedrag door de psychotische toestand verminderd en is sprake van kritiek- en beoordelingsstoornissen. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Zij kunnen dit niet nader specificeren, omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Het is niet uitgesloten dat het ten laste gelegde in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend, maar de deskundigen kunnen dit niet onderbouwen. De deskundigen achten het recidiverisico zeer hoog, ook op korte termijn, gezien de onvoorspelbaarheid van de daden, de ernst van de schizofrenie en het ontbreken van inzicht van wat de specifieke risicofactoren zijn geweest bij de verdachte om tot een dergelijke daad te komen. Volgens de deskundigen is een langdurige periode van nadere diagnostiek, delictanalyse en -scenario, forensische risicotaxatie, meer passende anti-psychotische medicamenteuze behandeling onder controle van bloedspiegels en een zeer hoog beveiligingsniveau aangewezen. Onderzoekers adviseren daarom om de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 20 april 2022, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. De reclassering stelt vast dat de verdachte op bijna alle leefgebieden problemen ervaart, zo heeft hij geen vaste woon- en verblijfplaats, geen dagbesteding, mogelijk verslavingsproblematiek en verdwijnt hij soms uit beeld bij de hulpverlening. De reclassering schat het risico voor recidive in als hoog. De reclassering adviseert negatief over het opleggen van een maatregel van TBS met voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Ten tijde van het opmaken van de rapportage is er geen motivatie voor samenwerking vanuit de verdachte. De reclassering sluit zich dan ook aan bij het advies van het PBC en adviseert om de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte op te leggen. Daarnaast adviseert de reclassering om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen,
neemt de rechtbank die conclusies over en maakt deze tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank het ten laste gelegde verminderd toerekent aan de verdachte.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten, zoals door de verdediging is verzocht. De deskundigen hebben geoordeeld dat bij de verdachte ten tijde van de delicten sprake was van schizofrenie. De deskundigen hebben echter niet nader kunnen onderbouwen dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn, mede doordat de verdachte niet heeft willen meewerken aan de onderzoeken. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Zij acht een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank houdt daarbij rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De rechtbank ziet aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het belang van de verdachte om aan zijn behandeling te beginnen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De TBS-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De rechtbank beschikt over advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht. De bewezen verklaarde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en bedreiging is een misdrijf waarvoor oplegging van TBS mogelijk is. Tijdens het begaan van deze feiten bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk schizofrenie en een licht tot matige verstandelijke beperking. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank is de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar zodanig, dat het niet verantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de
samenleving noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, bedreiging met een mes en poging tot zware mishandeling. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de TBS-maatregel met dwangverpleging een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De standpunten van de benadeelde partijen
[ slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.242,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 214,95 aan materiële schade,
€ 1.527,55 aan kosten voor huishoudelijke hulp en € 7.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.816,89, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.316,89 aan materiële schade en € 5.500,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van beide vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [ slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] met betrekking tot het materiële gedeelte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, en met betrekking tot het immateriële gedeelte heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[ slachtoffer 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De vordering is ten aanzien van de materiële schade en de kosten voor huishoudelijke hulp namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1.742,50 (€ 214,95 + € 1.527,55) aan materiële schade.
De rechtbank zal het bedrag aan immateriële schadevergoeding, gelet op de ernst en aard van het door de verdachte gepleegde misdrijf, alsmede de aard en ernst van het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en ook gelet op de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen toekennen, evenwel naar billijkheid op een lager bedrag dan gevorderd vaststellen, namelijk op € 5.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank in totaal het bedrag van € 6.742,50 toewijst ter zake van de benadeelde partij [ slachtoffer 1] .
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 oktober 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.742,50 , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [ slachtoffer 1] .
[slachtoffer 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit.
De vordering is ten aanzien van de materiële schade namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 2.316,89 aan materiële schade.
De rechtbank zal het bedrag aan immateriële schadevergoeding, gelet op de ernst en aard van het door de verdachte gepleegde misdrijf, alsmede de aard en ernst van het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en ook gelet op de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen toekennen, naar billijkheid vaststellen op € 3.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank in totaal het bedrag van € 5.816,89 toewijst ter zake van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 oktober 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.816,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de veroordeelde en;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
- een bedrag van € 6.742,50 , aan: [ slachtoffer 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- een bedrag van € 5.816,89 , aan: [slachtoffer 3] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partijen dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen:
- een bedrag van € 6.742,50 , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [ slachtoffer 1] ;
- een bedrag van € 5.816,89 , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 68 dagen ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ slachtoffer 1] en 64 dagen ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 3] . De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. M. Warmerdam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van onderzoek [naam] met het onderzoeksnummer [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 256).