Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser met Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was met ingang van 24 januari 2020 gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS) op basis van informatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). De NCTV had geconstateerd dat de eiser voornemens was een islamitische conferentie bij te wonen en dat hij als extremistische spreker kon worden gezien vanwege zijn anti-sjiitische uitspraken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de signalering van de eiser in het SIS gerechtvaardigd was, omdat er concrete aanwijzingen waren dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde dat de NCTV voldoende onderbouwing had gegeven voor de signalering en dat de beperking van de rechten van de eiser op basis van artikel 9 en 10 van het EVRM legitiem was. De rechtbank concludeerde dat de inmenging in de rechten van de eiser noodzakelijk was in een democratische samenleving en dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van de eiser niet tot een ander besluit zouden leiden.
De uitspraak benadrukt het belang van openbare veiligheid en de bescherming van de rechten van anderen in het kader van vreemdelingenrecht en bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.