ECLI:NL:RBDHA:2022:4307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/3208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en asielgronden in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit dat op 7 mei 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiseres is opgelegd. Eiseres, een Boliviaanse vrouw geboren in 1974, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij stelt dat zij niet kan terugkeren naar Bolivia vanwege gevaar en persoonlijke omstandigheden, waaronder de schulden van haar overleden echtgenoot en de impact op haar familie. Eiseres heeft ook een aanvraag ingediend om bij haar partner in Nederland te verblijven, maar deze omstandigheden zijn volgens de rechtbank niet voldoende om van het terugkeerbesluit af te zien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij geen aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning had lopen. Tijdens een gehoor op 7 mei 2021 heeft eiseres niet aangegeven dat zij een aanvraag wilde indienen, wat haar verplichtte om Nederland binnen vier weken te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid het terugkeerbesluit heeft kunnen opleggen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit besluit zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het bestuursrecht en de noodzaak voor eiseres om haar situatie en aanvragen tijdig en adequaat te communiceren. De rechtbank heeft de belangen van eiseres afgewogen tegen de wettelijke verplichtingen van de staatssecretaris en concludeert dat het terugkeerbesluit rechtmatig is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen op zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Boliviaanse nationaliteit. Op 7 mei 2021 heeft verweerder aan haar een terugkeerbesluit opgelegd. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangetoond dat zij rechtmatig in Nederland verblijft en zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgezien zou moeten worden van de oplegging van een terugkeerbesluit. Eiseres moet de EU binnen 28 dagen verlaten.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij kan niet terugkeren naar Bolivia, omdat zij daar gevaar loopt. Zij is weduwe en haar man heeft veel schulden nagelaten. Terugkeer zou ook haar familie in gevaar brengen. Daarnaast is door verweerder geen rekening gehouden met het feit dat zij in Nederland een partner heeft. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om bij haar partner te verblijven. De belangen en omstandigheden van eiseres zijn aldus onvoldoende meegewogen door verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het terugkeerbesluit heeft opgelegd. Op 7 mei 2021 is gebleken dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij geen aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning had lopen. Uit het op 11 mei 2021 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 7 mei 2021 blijkt dat eiseres ook niet heeft aangegeven dat zij een aanvraag wilde indienen. In dat geval rust op eiseres in beginsel de plicht om Nederland binnen vier weken te verlaten. [2] Verweerder was ook verplicht om een terugkeerbesluit op te leggen. De omstandigheid dat eiseres daarna een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning, maakt het voorgaande niet anders.
3.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in wat eiseres verder in haar gehoor naar voren heeft gebracht, geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan verweerder van het opleggen van een terugkeerbesluit had moeten afzien. Eiseres heeft tijdens het gehoor de vraag of zij bij terugkomst in haar eigen land een onmenselijke behandeling verwacht, bevestigend beantwoord. Zij gaf aan dat zij weduwe is en haar man schulden heeft nagelaten. Zij wenst in Nederland te blijven om geld te verdienen.
Niet is gebleken dat artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan het opleggen van het terugkeerbesluit in de weg stond. Evenmin is gebleken van andere feiten en/of omstandigheden die verweerder in verband met de in artikel 5 van Richtlijn 2008/115 EG van het Europees Parlement en de Raad (de Terugkeerrichtlijn) genoemde belangen bij het opleggen van het terugkeerbesluit had moeten laten meewegen.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 61, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 62, eerste lid, van de Vw.