ECLI:NL:RBDHA:2022:4306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/9536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een vrouw van Surinaamse afkomst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het uitoefenen van haar privéleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat eiseres een gevaar voor de openbare orde zou vormen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. Eiseres had eerder een veroordeling voor brandstichting en was geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar privéleven niet opweegt tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Eiseres had geen rechtmatig verblijf in Nederland en frustreerde het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormt en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’ afgewezen en aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 december 2021 een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) richt het beroep zich mede tegen dat besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1965 en stelt de Surinaamse nationaliteit te hebben. Zij beoogt verblijf in Nederland.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag, omdat het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar privéleven in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, niet opweegt tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Eiseres vormt een gevaar voor de openbare orde en frustreert het achterhalen van haar land van herkomst.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Door de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) heeft zij haar leven gebeterd, wat verweerder in positieve zin mee moet wegen in de belangenafweging. Daarnaast heeft zij ernstige medische klachten. Verweerder had daarom ambtshalve moeten toetsen of eiseres in aanmerking komt voor uitstel van vertrek en de medische klachten in de belangenafweging moeten betrekken. Verder had verweerder moeten toetsen of eiseres op humanitaire gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De humanitaire omstandigheden vormen bovendien reden om van het opleggen van het inreisverbod af te zien.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gevaar voor de openbare orde
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiseres is bij vonnis van 20 maart 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot 2 jaren plaatsing in een ISD, wegens het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Zij vormt alleen daarom al een gevaar voor de openbare orde. [2] Nu eiseres herhaaldelijk is veroordeeld voor een misdrijf is bovendien van verjaring geen sprake. [3]
Het goede gedrag van eiseres in detentie doet aan het voorgaande niet af, nu het gaat om het gedrag van eiseres in de vrije maatschappij.
Artikel 8 van het EVRM
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van de vraag of sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres al 27 jaar in Nederland stelt te verblijven maar hier nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Verder heeft eiseres geen identiteitsbewijs overgelegd en kan zodoende haar identiteit en nationaliteit niet worden vastgesteld. Verder blijkt onder andere uit het hiervoor genoemde vonnis van 20 maart 2019 en uit de verslagen van de vertrekgesprekken, dat eiseres het onderzoek ter vaststelling van haar identiteit en nationaliteit bewust frustreert. Eiseres heeft verder geen familie- of gezinsleven in Nederland. Uit het reclasseringsadvies van 28 februari 2019 volgt dat zij geen huisvesting heeft, voornamelijk op straat leeft en geen (ondersteunend) sociaal netwerk in Nederland heeft. Eiseres is op volwassen leeftijd naar Nederland gekomen en heeft een aanzienlijk deel van haar volwassen leven in haar land van herkomst, waar dat ook moge zijn, doorgebracht. Haar medische omstandigheden heeft verweerder evenmin in haar voordeel hoeven meewegen, nu zij volgens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 29 juni 2020 kan reizen en niet is gebleken dat zij voor haar medische behandeling aan Nederland is gebonden.
5.1.
De rechtbank concludeert dat verweerder de belangenafweging voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Het afwijzen van de aanvraag is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Uitstel van vertrek
6. Verweerder heeft voorts op goede gronden geen uitstel van vertrek verleend aan eiseres. Hoewel uit het BMA-advies blijkt dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan, kan eiseres volgens dit advies wel reizen. Nu eiseres de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit frustreert, is haar land van herkomst onduidelijk en kan niet worden onderzocht of de behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Dit komt voor rekening en risico van eiseres.
Humanitaire gronden
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het aanvullend besluit van 9 december 2021 is ingegaan op de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ambtshalve de aanvraag van eiseres aan humanitaire omstandigheden had moeten toetsen, nu de discretionaire bevoegdheid van artikel 3.4, derde lid, van het Vb nog gold ten tijde van de aanvraag. Verweerder heeft in het aanvullend besluit alle omstandigheden die eiseres in het kader van schrijnende omstandigheden heeft aangevoerd, kenbaar bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen reden is om op grond van het destijds geldende artikel 3.4, derde lid van het Vb aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, niet maken dat er sprake is van een schrijnende situatie.
Inreisverbod
8. Eiseres betoogt dat verweerder wegens humanitaire redenen van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. Voor zover eiseres meent dat haar medische omstandigheden aanleiding vormen om van het inreisverbod af te zien, volgt de rechtbank haar niet. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres kan reizen. Verder is niet gesteld, noch gebleken dat eiseres vanwege haar medische klachten aan Nederland, dan wel de Europese Unie, is gebonden. Eiseres heeft verder geen andere humanitaire omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van het opleggen van het inreisverbod zou moeten afzien. Ook levert het inreisverbod gelet op hetgeen hiervoor onder 5. is overwogen geen schending van haar privéleven op als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie paragraaf B1/4.4 van de Vc.