In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een vrouw van Surinaamse afkomst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het uitoefenen van haar privéleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat eiseres een gevaar voor de openbare orde zou vormen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. Eiseres had eerder een veroordeling voor brandstichting en was geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar privéleven niet opweegt tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Eiseres had geen rechtmatig verblijf in Nederland en frustreerde het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormt en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.