ECLI:NL:RBDHA:2022:4301
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie en gebrek aan nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn partner, mevrouw [referente], te kunnen verblijven. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en referente, en deze besluiten stonden inmiddels in rechte vast.
Eiser had in augustus 2020 opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing konden leiden. De staatssecretaris stelde dat eiser geen rechten kon ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, aangezien referente Nederland had verlaten. Eiser voerde aan dat er wel nieuwe feiten waren, zoals een brief van [bedrijf] assurantiën waarin werd vermeld dat zij en referente voornemens waren een woning te kopen. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgronden van eiser identiek waren aan die in het bezwaar en dat de staatssecretaris hierop voldoende had gemotiveerd.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.