ECLI:NL:RBDHA:2022:4301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/2340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn partner, mevrouw [referente], te kunnen verblijven. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en referente, en deze besluiten stonden inmiddels in rechte vast.

Eiser had in augustus 2020 opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing konden leiden. De staatssecretaris stelde dat eiser geen rechten kon ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, aangezien referente Nederland had verlaten. Eiser voerde aan dat er wel nieuwe feiten waren, zoals een brief van [bedrijf] assurantiën waarin werd vermeld dat zij en referente voornemens waren een woning te kopen. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgronden van eiser identiek waren aan die in het bezwaar en dat de staatssecretaris hierop voldoende had gemotiveerd.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn gestelde partner, mevrouw [referente] (hierna: referente). Tijdens de eerdere aanvragen van eiser heeft verweerder vastgesteld dat er sprake is van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Deze besluiten staan inmiddels in rechte vast.
2. Op 5 augustus 2020 heeft eiser nogmaals een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij referente. Deze aanvraag ligt nu ter beoordeling aan de rechtbank voor. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere beslissing dienen te leiden. [1] Verweerder stelt zich hierbij primair op het standpunt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn [2] , nu referente uit Nederland is vertrokken. Verder heeft eiser niet met nieuwe feiten en omstandigheden aangetoond dat er thans aan het huwelijk een oprechte relatie ten grondslag ligt. Een brief waarin wordt vermeld dat eiser en referente voornemens zijn gezamenlijk een woning te kopen is daartoe onvoldoende. Bovendien verricht referente geen reële en daadwerkelijke arbeid. Ook het enkele tijdsverloop levert geen novum op. De afwijzing betekent geen schending van artikel 8 van het EVRM. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser verwijst daarbij naar de brief van [bedrijf] assurantiën, getekend in juli 2020, waarin wordt vermeld dat eiser en referente voornemens zijn een woning te kopen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat, indien in rechte vaststaat dat partijen een schijnhuwelijk zijn aangegaan, nadien alsnog een oprechte relatie kan worden aangegaan. Verweerder had in dat kader opnieuw onderzoek moeten doen. Het lange tijdsverloop is op zichzelf al een novum. Tot slot is de afwijzing in strijd met artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep precies hetzelfde zijn als wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarop in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser op goede gronden ongegrond verklaard. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd biedt daarom geen grond voor vernietiging van dit besluit.
Reeds hierom is het beroep ongegrond.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht.
2.Richtlijn 2004/38/EG.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG.