ECLI:NL:RBDHA:2022:4282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
C/09/627817 / KG ZA 22/319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen vennoten van een vennootschap onder firma over beschikkingshandelingen en arbeidsrechtelijke maatregelen

In deze zaak, die op 6 mei 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee vennootschappen, vertegenwoordigd door hun vennoten, die betrokken zijn bij de vennootschap onder firma KOÇ Vleeswaren. De eiseressen, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., vorderen diverse voorzieningen tegen de gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] B.V., met betrekking tot beschikkingshandelingen en arbeidsrechtelijke maatregelen binnen de vennootschap. De eiseressen stellen dat de gedaagden zonder hun instemming belangrijke besluiten hebben genomen, zoals de aanschaf van dure machines en het nemen van arbeidsrechtelijke maatregelen tegen leden van het managementteam, waaronder [naam 6]. De rechtbank oordeelt dat voor de aanschaf van vleesverwerkings- of verpakkingsmachines de instemming van alle vennoten vereist is, en dat de gedaagden niet zonder instemming van de eiseressen arbeidsrechtelijke maatregelen mogen nemen tegen leden van het managementteam. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseressen in die zin toe, maar wijst andere vorderingen af, zoals het verbod op het aannemen van nieuwe arbeidskrachten. De rechtbank legt een dwangsom op voor overtredingen van de opgelegde verboden en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/627817 / KG ZA 22/319
Vonnis in kort geding van 6 mei 2022
in de zaak van

1.[eiseres 1] B.V. te [plaats] ,

2. [eiseres 2] B.V.te [plaats] ,
eiseressen,
advocaten mr. J. de Koning Gans en mr. drs. A. Dijkstra, beiden te Utrecht,
tegen:

1.[gedaagde 1] B.V. te [plaats] ,

2. [gedaagde 2] B.V.te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.T. Verheij te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres 1] ’, ‘ [eiseres 2] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 april 2022, met producties 1 tot en met 18;
- de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12;
- de op 20 april 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn de vennoten van de vennootschap onder firma KOÇ Vleeswaren, hierna ‘KOÇ Vleeswaren’, een onderneming die zich toelegt op de verwerking van (halal) vleesproducten en de groothandel in vlees en vleeswaren. De vennoten hebben geen schriftelijk vennootschapscontract gesloten.
2.2.
In de huidige vorm bestaat KOÇ Vleeswaren sinds 31 maart 2008, maar [naam 1] (hierna ‘ [naam 1] ) en zijn broer [naam 2] hebben op 15 oktober 1978 al een samenwerkingsverband opgezet met betrekking tot de handel in vlees onder de naam Islamitische Slagerij Istanbul. Aan die samenwerking is op 1 januari 2001 een einde gekomen. Vervolgens hebben [naam 1] , [naam 3] (ook een broer van [naam 1] , hierna ‘ [naam 3] ’) en [naam 4] (de echtgenote van [naam 1] , hierna ‘ [naam 4] ’) op 25 maart 2004 een firma-akte ondertekend, waaruit blijkt dat zij met ingang van 1 januari 2001 de vennootschap onder firma KOÇ Vleeswaren zijn begonnen. Uit een schriftelijke aanvulling op deze akte van 5 februari 2008 blijkt dat [naam 5] (hierna ‘ [naam 5] ’) op 1 januari 2006 is toegetreden tot de vennootschap. [naam 1] is tot zijn overlijden in 2019 via [eiseres 1] betrokken geweest bij de onderneming.
2.3.
[naam 6] (hierna ‘ [naam 6] ’, de zoon van [naam 1] ) en [naam 4] zijn de (zelfstandig bevoegde) bestuurders van zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] . Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam 6] op 27 september 2021 is toegetreden als bestuurder van de ondernemingen. [naam 3] en [naam 5] zijn de (zelfstandig bevoegde) bestuurders van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] .
2.4.
[naam 7] is plaatsvervangend algemeen directeur van KOÇ Vleeswaren. [naam 8] heeft als boekhouder werkzaamheden voor KOÇ Vleeswaren verricht.
2.5.
Tijdens een vergadering op 27 april 2021 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kenbaar gemaakt dat zij de mogelijkheden willen onderzoeken voor een beëindiging van de samenwerking tussen partijen. Tijdens een vergadering op 27 september 2021 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] te kennen gegeven dat zij de bestaande samenwerking binnen KOÇ Vleeswaren willen voortzetten.
2.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hierop bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt, met als insteek alsnog tot een beëindiging van de samenwerking tussen partijen te komen door (samengevat) ontbinding van KOÇ Vleeswaren en voortzetting van de onderneming door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben in die procedure verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] en zij hebben in reconventie onder meer vorderingen ingesteld die vergelijkbaar zijn met de in dit kort geding gevorderde voorzieningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen
primairI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] beschikkingshandelingen en overige handelingen die niet behoren tot de normale, alledaagse bedrijfsvoering van KOÇ Vleeswaren te verrichten, waaronder de aanschaf van vleesverwerkings- of verpakkingsmachines; II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder uitdrukkelijke instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder non-actiefstelling, te nemen tegen leden van het managementteam van KOÇ Vleeswaren en derhalve ook niet tegen [naam 6] ; III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden om [naam 6] werkzaam te laten zijn in zijn functie als productie- en salesmanager en lid van het managementteam bij KOÇ Vleeswaren en hem deze functie ongehinderd te laten verrichten; IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder uitdrukkelijke instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] nieuwe arbeidskrachten, al dan niet op payroll-basis, werkzaamheden te laten verrichten ten behoeve van de onderneming van KOÇ Vleeswaren; V. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder uitdrukkelijke instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] direct of indirect enig bedrag namens KOÇ Vleeswaren te (doen) betalen aan of in verband met Siv Yapi A.S. in de vorm van een lening, schenking of anderszins en VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om af te gaan op [naam 8] en/of [naam 7] als vertegenwoordigers van [eiseres 1] en [eiseres 2] , een en ander op straffe van een dwangsom, en
subsidiairenige andere voorziening te treffen die recht doet aan de belangen van [eiseres 1] en [eiseres 2] ,
primair en subsidiairmet veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stellen [eiseres 1] en [eiseres 2] – samengevat – het volgende. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen KOÇ Vleeswaren zonder [eiseres 1] en [eiseres 2] voortzetten. Omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] bij het familiebedrijf betrokken willen blijven en daarom niet aan een overname meewerken, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een bodemprocedure aanhangig gemaakt, om op die manier de uitstoting van [eiseres 1] en [eiseres 2] te bewerkstelligen. Inmiddels gedragen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich steeds meer als waren zij de enige vennoten van KOÇ Vleeswaren. Zo hebben zij zonder overleg een vleesmachine aangeschaft, een financieringsbeslissing genomen en gelden overgeboekt naar de Turkse vennootschap Siv Yapi A.S. Verder weigeren zij [naam 6] te erkennen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 1] en [eiseres 2] , betrekken zij hem niet bij belangrijke besluitvorming en dreigen zij hem op non-actief te stellen. Ten slotte zetten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonder overleg payroll-krachten in voor werkzaamheden binnen KOÇ Vleeswaren. Daarom hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] belang bij de gevorderde voorzieningen om hun belangen te beschermen tot dat in de bodemprocedure een beslissing wordt genomen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan hun vorderingen hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] het verwijt ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen partijen niet respecteren door diverse besluiten met betrekking tot de vennootschap te nemen, zonder dat [eiseres 1] en [eiseres 2] daarmee hebben ingestemd.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat alle vennoot zijn van de vennootschap onder firma KOÇ Vleeswaren en gelijkgerechtigd zijn. Met betrekking tot de vennootschap onder firma is in artikel 17 van het Wetboek van Koophandel bepaald dat iedere vennoot, die daarvan niet is uitgesloten, bevoegd is ten name van de vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen en de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te verbinden. Deze externe bevoegdheid, de vertegenwoordigingsbevoegdheid, laat onverlet dat intern - dwz. tussen de vennoten onderling – de bevoegdheid beperkt is tot de “normale maatschappelijke werkzaamheden van de vennootschap” (Asser/Van Olffen 7-VII, 2022/92), tenzij anders is overeengekomen.
4.3.
Partijen, die alle “onbeperkt” vertegenwoordigingsbevoegd zijn, hebben geen schriftelijke regeling van hun samenwerking en ook overigens is niet gesteld of gebleken dat zij afspraken hebben gemaakt die van het hiervoor omschreven systeem afwijken. Zij zijn dus extern onbeperkt bevoegd, maar in de interne verhoudingen kunnen zij, zonder voorafgaande instemming van de andere vennoten, slechts handelingen verrichten die passen in het kader van de normale maatschappelijke werkzaamheden van de vennootschap. Voor andere handelingen, die van oudsher “beschikkingshandelingen” worden genoemd, is wel voorafgaande instemming van de andere vennoten vereist. Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd is de rolverdeling binnen de onderneming in het verleden, waarbij [naam 1] verantwoordelijk was voor – naar de rechtbank begrijpt - de uitvoering van de werkzaamheden op de werkvloer, de begeleiding van de productie en productontwikkeling, terwijl [naam 3] een meer “managerial” rol vervulde, in dit verband niet relevant. Niet kan worden aangenomen dat een tussen de broers [naam 1] en [naam 3] in het verleden bestaande taakverdeling nu met zich zou brengen dat [gedaagde 1] een verderreikende (interne) bevoegdheid zou hebben dan volgt uit het zojuist besproken (wettelijk) systeem.
4.4.
[eiseres 1] en [eiseres 2] dienen gelet op het voorgaande in beginsel betrokken te worden (meer concreet gezegd: dienen bij de interne besluitvorming betrokken te worden en hebben in beginsel een vetorecht) bij de beschikkingshandelingen met betrekking tot KOÇ Vleeswaren. Hierna zal worden beoordeeld of de door [eiseres 1] en [eiseres 2] ingestelde vorderingen, bezien in het licht van de hiervoor omschreven uitgangspunten, voor toewijzing vatbaar zijn.
De primaire vordering onder I.
4.5.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gevorderd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder hun instemming beschikkingshandelingen en overige handelingen die niet behoren tot de normale alledaagse bedrijfsvoering van KOÇ Vleeswaren te verrichten, waaronder de aanschaf van vleesverwerkings- of verpakkingsmachines. Zij hebben in dit verband gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] begin april 2022 een vleesmachine ter waarde van € 712.500,-- voor KOÇ Vleeswaren hebben aangeschaft zonder [eiseres 1] en [eiseres 2] daarin te kennen, waarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook een financieringsbeslissing met betrekking tot deze machine hebben genomen in de vorm van een leaseovereenkomst met de Rabobank. Vervolgens hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog een vleesmachine aangeschaft, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] . [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat zij gelet op hun hoedanigheid van vennoot van KOÇ Vleeswaren bij dergelijke besluitvorming betrokken moeten worden.
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat de aanschaf van machines om vlees te kunnen verwerken en de financiering daarvan behoren tot de normale alledaagse werkzaamheden van KOÇ Vleeswaren, zodat zij daarvoor niet de voorafgaande toestemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] nodig hadden. Verder hebben zij naar voren gebracht dat er nog geen financieringsbeslissing is genomen en dat de leaseovereenkomst met de Rabobank klaar ligt om door [eiseres 1] en [eiseres 2] mede ondertekend te worden.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat het antwoord op de vraag wat tot de normale maatschappelijke werkzaamheden van de vennootschap en wat tot de (daarvan te onderscheiden) beschikkingshandelingen van een vennootschap behoort mede afhankelijk is van de doelstelling en de werkzaamheden van die vennootschap. De doelstelling van KOÇ Vleeswaren is (samengevat) het verwerken en verkopen van vlees. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat zij betrokken willen worden bij de beschikkingshandelingen en de overige handelingen die niet behoren tot de normale alledaagse bedrijfsvoering van KOÇ Vleeswaren, maar zij hebben onvoldoende geconcretiseerd welke handelingen daaronder in hun visie moeten worden begrepen. Zij hebben volstaan met het noemen van de aanschaf van vleesverwerkings- en verpakkingsmachines als voorbeeld van een handeling waarvoor zij toestemming moeten geven. Uit het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen voorshands evenmin aanknopingspunten worden afgeleid om de beschikkingshandelingen van KOÇ Vleeswaren met voldoende scherpte te kunnen identificeren. In het kader van dit kort geding, waarin voor nader onderzoek op dit punt geen plaats is, valt niet in algemene zin voldoende concreet te bepalen bij welke handelingen [eiseres 1] en [eiseres 2] betrokken zouden moeten worden. Een verbod, op straffe van een dwangsom, zoals door [eiseres 1] en [eiseres 2] is gevorderd, kan wegens een gebrek aan voldoende bepaalbaarheid niet worden toegewezen.
4.8.
Met betrekking tot het concreet door [eiseres 1] en [eiseres 2] genoemde voorbeeld van de aanschaf van vleesverwerkings- en verpakkingsmachines overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tegenover het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de aanschaf van deze machines tot de normale alledaagse werkzaamheden (door de voorzieningenrechter verstaan als: tot de normale maatschappelijke werkzaamheden) van KOÇ Vleeswaren behoort, hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] voldoende aannemelijk gemaakt dat vleesverwerkings- en verpakkingsmachines weliswaar noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van KOÇ Vleeswaren, maar dat deze machines slechts incidenteel (eens in de zoveel jaar) worden aangeschaft en dat deze dermate kostbaar zijn dat een koop (of financiering daarvan) niet past in de categorie “beheershandelingen” waarvoor interne besluitvorming en unanimiteit niet vereist zouden zijn. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat voor de aanschaf (en financiering) van deze machines de toestemming van alle vennoten vereist is, zodat [eiseres 1] en [eiseres 2] bij de besluitvorming op dit punt betrokken moeten worden. De vordering wordt in zoverre toegewezen.
De primaire vordering onder II.
4.9.
Verder hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] gevorderd om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder een op non-actiefstelling, te nemen tegen leden van het managementteam van KOÇ Vleeswaren, onder wie [naam 6] . [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat [naam 3] heeft gedreigd om [naam 6] op non-actief te stellen in verband met de afhandeling van een tweetal incidenten op de werkvloer, waaruit volgens [naam 3] zou blijken dat [naam 6] personeelsleden uit het bedrijf jaagt en zorgt voor onrust binnen KOÇ Vleeswaren. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn van mening dat [naam 6] lid is van het managementteam van KOÇ Vleeswaren en dat hij daarom niet door een ander lid van het managementteam op non-actief kan worden gesteld.
4.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betwist dat [naam 6] lid is van het managementteam van KOÇ Vleeswaren. Zij hebben aangevoerd dat [naam 6] zichzelf op 20 oktober 2018 in die hoedanigheid op de website van KOÇ Vleeswaren heeft laten plaatsen en dat [naam 3] dat, om [naam 6] niet voor het hoofd te stoten, maar heeft gelaten voor wat het is. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zij er echter nooit mee ingestemd dat [naam 6] deel uitmaakt van het managementteam van KOÇ Vleeswaren, zodat [naam 3] ook bevoegd is om arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen jegens [naam 6] , die een arbeidsovereenkomst heeft met KOÇ Vleeswaren.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres 1] en [eiseres 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [naam 6] als bestuurder van [eiseres 1] en [eiseres 2] en in zijn functie van productie- en salesmanager van KOÇ Vleeswaren ook deel uitmaakt van het managementteam van KOÇ Vleeswaren. Dat [naam 6] al drie-en-een-half jaar als lid van het managementteam op de website van KOÇ Vleeswaren wordt gepresenteerd, alleen maar omdat [naam 3] hem niet voor het hoofd heeft willen stoten, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betoogd, acht de voorzieningenrechter hier tegenover niet aannemelijk. Daar komt bij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende hebben onderbouwd dat zij uitdrukkelijk hadden moeten instemmen met de toetreding van [naam 6] tot het managementteam van KOÇ Vleeswaren. In het kader van dit kort geding wordt er daarom voorshands van uitgegaan dat [naam 6] lid is van het managementteam van KOÇ Vleeswaren.
4.12.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres 1] en [eiseres 2] in hun betoog dat voor het treffen van arbeidsrechtelijke maatregelen, in het bijzonder schorsing, opnonactiefstelling of ontslag, gericht tegen leden van het managementteam, interne besluitvorming van de vennoten noodzakelijk is en dat voor dergelijke besluiten in beginsel unanimiteit is vereist. Anders dan [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding voor een algemeen (dus ook voor personeel buiten de kring van het managementteam) verbod op het nemen van dergelijke maatregelen, omdat het treffen van arbeidsrechtelijke maatregelen met het oog op de bedrijfsvoering van KOÇ Vleeswaren, een omvangrijk bedrijf, noodzakelijk kan zijn. De voorzieningenrechter zal het verbod daarom beperken tot de vergaande maatregelen tegen leden van het managementteam. De voorzieningenrechter tekent daar nog wel dit bij aan. Het feit dat jegens [naam 6] , als lid van het managementteam, niet zonder een unaniem besluit van de vennoten maatregelen van arbeidsrechtelijke aard zouden kunnen worden getroffen, betekent uiteraard niet dat hij daarmee een onschendbare status heeft: de redelijkheid en billijkheid kan, onder bijzondere omstandigheden, in de weg staan aan een beroep op het vereiste van unanimiteit. Dit zal niet met zoveel woorden in het dictum worden opgenomen, maar ligt daar wel in besloten.
De primaire vordering onder III.
4.13.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de rol van [naam 6] binnen KOÇ Vleeswaren steeds kleiner maken, door zijn functie te verlagen tot chef van een beperkt onderdeel van de productie en door te miskennen dat hij lid is van het managementteam van KOÇ Vleeswaren. Daarom hebben zij gevorderd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden om [naam 6] ongehinderd werkzaam te laten zijn in zijn functie als productie- en salesmanager en als lid van het managementteam van KOÇ Vleeswaren. Deze vordering wordt afgewezen.
4.14.
Voor zover het de werkzaamheden van [naam 6] als lid van het managementteam betreft is met het hiervoor in 4.12. vermelde verbod om, zonder unaniem vennotenbesluit, tot schorsing, op nonactiefstelling of ontslag van leden van het managementteam over te gaan al een passende voorziening getroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] onvoldoende onderbouwd dat voldoende belang bestaat bij een aanvullend gebod.
4.15.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de functie van [naam 6] als productie- en salesmanager overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de arbeidsovereenkomst tussen KOÇ Vleeswaren en [naam 6] blijkt dat [naam 6] de functie van productie- en salesmanager zal vervullen en [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gesteld dat hij dit ook doet. Daarbij hebben zij toegelicht dat [naam 6] klanten bezoekt en dat hij zich ook bezig houdt met productontwikkeling. Van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is gemotiveerd betoogd dat [naam 6] het verkoopbeleid van KOÇ Vleeswaren doorkruist door de wijze waarop hij invulling geeft aan de functie van productie- en salesmanager. In dit verband hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwezen naar de benadering van klanten door [naam 6] en hebben zij naar voren gebracht dat [naam 6] een promotiefilmpje voor KOÇ Vleeswaren heeft laten maken waarmee ‘private label’-klanten mogelijk actief worden beconcurreerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van mening dat ‘chef van de productieafdeling sucuk’ een benaming is die meer recht doet aan de inhoud van de functie van [naam 6] .
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat partijen kennelijk van mening verschillen over de vraag wat de functie van productie- en salesmanager nu precies inhoudt. Daarmee is voorshands onvoldoende duidelijk in hoeverre [naam 6] de belangen van KOÇ Vleeswaren dient met de wijze waarop hij zijn werkzaamheden op dit moment uitvoert. Nader onderzoek op dit punt gaat het kader van dit kort geding te buiten. Een algeheel gebod om [naam 6] ongehinderd werkzaam te laten zijn als productie- en salesmanager, zoals door [eiseres 1] en [eiseres 2] is gevorderd, is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval te ver strekkend, zodat de vordering ook op dit punt wordt afgewezen.
De primaire vordering onder IV.
4.17.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben daarnaast gevorderd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om zonder hun instemming nieuwe arbeidskrachten, al dan niet op payroll-basis, werkzaamheden te laten verrichten ten behoeve van KOÇ Vleeswaren. Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] verkiezen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gebruik van arbeidskrachten via een payrollconstructie boven het gebruik van uitzendkrachten, omdat het payrollbedrijf dat zij daarvoor inschakelen wordt geëxploiteerd door de zoon van [naam 3] . [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn echter van mening dat arbeidskrachten op basis van geschiktheid moeten worden aangetrokken en dat partijen nader advies moeten inwinnen over de toelaatbaarheid van de payrollconstructie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hier tegenover aangevoerd dat het binnen het beleid van KOÇ Vleeswaren past om de voorkeur te geven aan eigen personeel boven uitzendkrachten, onder meer omdat uitzendkrachten veel duurder zijn.
4.18.
Mede gelet op de omvang van KOÇ Vleeswaren is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aannemen van nieuw personeel (niet zijnde leden van het managementteam) als behorend tot de normale maatschappelijke werkzaamheden van de vennootschap moet worden gezien. Dit betekent dat ieder van de vennoten bevoegd is nieuwe arbeidskrachten aan te trekken, al dan niet via een payrollconstructie, zonder dat daarvoor de toestemming van de overige vennoten vereist is. Kennelijk is dit al geruime tijd de gebruikelijke gang van zaken in de onderneming. Het gevorderde verbod wordt daarom afgewezen. Een en ander laat onverlet dat de vennoten met elkaar in overleg behoren te treden over de vraag of de gekozen payrollconstructie toelaatbaar is. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat [naam 3] zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk bereid heeft verklaard om te luisteren naar het standpunt van [eiseres 1] en [eiseres 2] met betrekking tot de payrollconstructie. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat daarmee voldoende tegemoet wordt gekomen aan de zorgen die [naam 6] op dit punt heeft, en neemt aan dat in dat gesprek ook wordt meegenomen het tegenstrijdig belang-aspect dat in het bezwaar van [eiseres 1] en [eiseres 2] besloten ligt. De vrucht van het overleg tussen de vennoten zal de toekomst van deze constructie behoren te bepalen, waarbij de visie van [eiseres 1] en [eiseres 2] dus voor 50% meeweegt.
De primaire vordering onder V.
4.19.
Het gevorderde verbod om zonder instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] direct of indirect enig bedrag namens KOÇ Vleeswaren over te maken aan Siv Yapi A.S. in de vorm van een lening, schenking of anderszins wordt toegewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij gezamenlijk via KOÇ Vleeswaren gelden hebben geïnvesteerd in Siv Yapi, een groot vastgoedproject in Turkije, dat wordt ontwikkeld door Siv Yapi A.S., een onderneming waarvan [naam 3] bestuurder is en dat zij hun afspraken daarover hebben vastgelegd in een besprekingsverslag van 5 november 2018. Verder staat vast dat het verstrekken van geldleningen ten behoeve van vastgoedprojecten niet tot de normale bedrijfsuitoefening van KOÇ Vleeswaren behoort. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat [eiseres 1] en [eiseres 2] voor de betalingen in verband met Siv Yapi A.S. hun toestemming moeten geven en dat het gevorderde verbod voor toewijzing vatbaar is. Het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat toewijzing van de vordering er mogelijk toe zal leiden dat noodzakelijke overboekingen om het project in Turkije draaiende te houden niet gedaan zullen kunnen worden, maakt het voorgaande niet anders. De afspraak die partijen in het besprekingsverslag hebben gemaakt betekent immers niet dat de toestemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] voor toekomstige betalingen in het kader van het project niet meer nodig zou zijn.
De primaire vordering onder VI.
4.21.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben gevorderd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om af te gaan op [naam 8] en/of [naam 7] als vertegenwoordigers van [eiseres 1] en [eiseres 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in de conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk erkend dat [naam 8] en [naam 7] niet bevoegd zijn om [eiseres 1] en [eiseres 2] te vertegenwoordigen. Verder hebben zij bevestigd dat zij [naam 8] en [naam 7] niet zien als de vertegenwoordigers van [eiseres 1] en [eiseres 2] , maar als door [naam 1] aangestelde behartigers van de belangen van KOÇ Vleeswaren. Gelet op het voorgaande zal de vordering op dit punt bij gebreke van voldoende belang worden afgewezen.
4.22.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de op te leggen verboden (zoals genoemd in 4.8., 4.12. en 4.19.) is aangewezen. Deze dwangsom zal worden gematigd en daaraan zal een maximum worden verbonden, een en ander zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
De subsidiaire vordering.
4.23.
Voor een andere voorziening die recht doet aan de belangen van [eiseres 1] en [eiseres 2] ziet de voorzieningenrechter, naast de reeds opgelegde verboden, geen aanleiding, zodat de daartoe strekkende subsidiaire vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.24.
In de omstandigheid dat partijen over en weer zowel in het gelijk als in het ongelijk zijn gesteld wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang om zonder instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] over te gaan tot de aanschaf van vleesverwerkings- of verpakkingsmachines;
5.2.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang om zonder uitdrukkelijke instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] over te gaan tot het ontslag, de opnonactiefstelling of de schorsing van leden van het managementteam van KOÇ Vleeswaren, onder wie [naam 6] ;
5.3.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang om zonder uitdrukkelijke instemming van [eiseres 1] en [eiseres 2] direct of indirect enig bedrag namens KOÇ Vleeswaren te (doen) betalen aan of in verband met Siv Yapi A.S., in de vorm van een lening, schenking of anderszins;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een dwangsom verbeuren, waarvoor ieder van hen hoofdelijk verbonden is, van € 10.000,-- voor iedere overtreding van een van bovenstaande verboden tot een maximum van € 250.000,--;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2022.
mvt