ECLI:NL:RBDHA:2022:4271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ophouding van vreemdeling en beoordeling van rechtmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van een vreemdeling. De eiser, die stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit bezit en geboren is in 1998, werd op 29 maart 2022 opgehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en op 30 maart 2022 in vrijheid gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding, waarbij hij aanvoert dat de vreemdelingrechtelijke staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf zou zijn. Eiser verbleef op een metroperron in Rotterdam en had rechtmatig verblijf in verband met zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het proces-verbaal van de staandehouding en de omstandigheden rondom de ophouding beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden, gezien de locatie van de staandehouding nabij de buitengrens van het Schengengebied en de ervaringsgegevens van de KMar. De stelling van eiser dat er sprake was van discriminatoir optreden werd niet gevolgd. De rechtbank oordeelt verder dat, hoewel het proces-verbaal niet duidelijk maakt wanneer de ophouding is beëindigd, de maximale termijn voor ophouding niet is overschreden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 29 maart 2022 opgehouden. [1] Eiser is vervolgens op 30 maart 2022 in vrijheid gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 28 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat de vreemdelingrechtelijke staandehouding onrechtmatig is, waardoor de ophouding eveneens onrechtmatig moet worden geacht. Niet is gebleken dat sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf, aldus eiser. Eiser verbleef op een metroperron in Rotterdam en had rechtmatig verblijf in verband met zijn asielaanvraag Ook is door de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan eisers gemachtigde meegedeeld dat eiser en de twee andere staande gehouden vreemdelingen niet in bewaring zijn gesteld vanwege de gebreken in de staandehouding. Tot slot volgt uit het proces-verbaal niet wanneer eiser in vrijheid is gesteld en daarmee ook niet of de toegestane maximumduur van de ophouding is overschreden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat de ambtenaren belast met grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen in de avond van 29 maart 2022 om 21:15 uur een melding ontvingen dat vier personen zich rondom het noodperron van het metrostation Hoek van Holland bevonden. Deze locatie grenst direct aan het afgesloten terrein van ferrymaatschappij Stena Line. Dit afgesloten (kade)terrein is aangemerkt als buitengrens van het Schengengebied. In combinatie met de ervaringsgegevens die zijn genoemd in het proces-verbaal leverden deze feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ervaringsgegevens die staan beschreven in het proces-verbaal van de staandehouding en ophouding, voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden opleveren. Eisers stelling dat er sprake is van een discriminatoir optreden wordt dan ook niet gevolgd.
4. Tot slot heeft de gemachtigde van eiser in de gronden van beroep van 14 april 2022 vermeld dat eiser een nacht en een ochtend in een cel heeft doorgebracht. Weliswaar is in het proces-verbaal niet inzichtelijk gemaakt wanneer de ophouding is beëindigd, maar gelet op de mededeling van de gemachtigde van eiser houdt de rechtbank het ervoor dat de maximale termijn voor ophouding, met aftrek van de periode tussen middernacht en negen uur voormiddag [2] , niet is overschreden. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de staandehouding en de daaropvolgende ophouding niet onrechtmatig. De niet onderbouwde stelling dat de KMar heeft laten weten dat sprake is van een gebrekkige staandehouding kan niet tot een ander oordeel leiden.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw.