Op 15 september 2021 heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 11 januari 2021. Verweerder heeft op 17 februari 2022 op de aanvraag beslist en met terugwerkende kracht per 1 juli 2020 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en betaling van een wettelijke dwangsom.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder op de aanvraag heeft beslist, er geen sprake is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de aanvraag pas op 22 september 2021 door verweerder is ontvangen. Dit betekent dat er op het moment van indienen van het beroep geen sprake was van een verstreken beslistermijn en verweerder niet in gebreke was.
Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om zich uit te laten over de verzochte dwangsom, nu eiseres het beroep heeft ingetrokken. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2022.