ECLI:NL:RBDHA:2022:4266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
SGR 21/6086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

Op 15 september 2021 heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 11 januari 2021. Verweerder heeft op 17 februari 2022 op de aanvraag beslist en met terugwerkende kracht per 1 juli 2020 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten en betaling van een wettelijke dwangsom.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder op de aanvraag heeft beslist, er geen sprake is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de aanvraag pas op 22 september 2021 door verweerder is ontvangen. Dit betekent dat er op het moment van indienen van het beroep geen sprake was van een verstreken beslistermijn en verweerder niet in gebreke was.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om zich uit te laten over de verzochte dwangsom, nu eiseres het beroep heeft ingetrokken. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Op 15 september 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid van
11 januari 2021.
Verweerder heeft op 17 februari 2022 op de aanvraag van 11 januari 2021 beslist.
Vervolgens heeft eiseres het beroep ingetrokken en heeft daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Tevens heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van de wettelijke maximale dwangsom.
Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om een reactie hierop heeft verweerder meegedeeld zich aan het oordeel van de rechtbank te conformeren.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet.
3.1
In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Verweerder heeft weliswaar bij besluit van 17 februari 2022 op de aanvraag van 11 januari 2021 beslist en met terugwerkende kracht per 1 juli 2020 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend, echter er is geen sprake van een tegemoetkoming in de zin van het eerste lid van artikel 8:75a van de Awb. Hierbij is het volgende van belang.
3.2
Uit de bij het beroepschrift gevoegde bijlagen blijkt dat eiseres haar aanvraag van 11 januari 2021 en de ingebrekestelling van 12 mei 2021 enkel per faxbericht naar verweerder heeft gestuurd. In de bijgevoegde faxrapportages staat ‘fout opgetreden’. Verder is vermeld dat het gebruikte faxnummer bezet was op het moment dat de faxberichten verstuurd werden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder de aanvraag en de ingebrekestelling pas op 22 september 2021 heeft ontvangen, zoals verweerder in het verweerschrift van 29 september 2021 heeft aangegeven. Dit betekent dat op het moment dat het beroep werd ingediend geen sprake was van een verstreken beslistermijn en verweerder niet in gebreke was. Als eiseres het beroep niet had ingetrokken, zou het beroep niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat niet is voldaan aan vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Gelet op het vorenstaande komt het verzoek van eiser om een proceskostenveroordeling niet voor inwilliging in aanmerking. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. Nu eiseres het beroep heeft ingetrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding om zich uit te laten over de verzochte dwangsom.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.