ECLI:NL:RBDHA:2022:422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
9543898 / 21-19214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie kort geding en schorsing van een declaratoir vonnis in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding dat volgde op een eerder vonnis van 30 september 2021, waarin de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] was ontbonden. [eiser] vorderde schorsing van de executie van dit vonnis, omdat hij in hoger beroep was gegaan tegen de ontbinding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet ongedaan is gemaakt door het hoger beroep, omdat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de vordering van [eiser] om de executie te schorsen niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft benadrukt dat de eerdere beslissing van de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen, niet opnieuw kan worden beoordeeld in deze procedure. De vordering van [eiser] is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 9543898 RL EXPL 21-19214
11 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 438 Rv in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigden: mr. E.A. Breetveld (Beelaard Breetveld Advocaten),
tegen
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
allen wonende in de gemeente [gemeente] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. M.P.A. Knol (Van Beest, Knol & Vermeulen Gerechtsdeurwaarders).

1.De procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 november 2021 met zes producties (nrs. 1 tot en met 6 );
- de conclusie van antwoord, binnengekomen bij de griffie op 2 december 2021, met een productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en is namens [gedaagden] de heer [gedaagde 1] verschenen alsmede de gemachtigde van [gedaagden] De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3
Na de mondelinge behandeling is de verdere behandeling van de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen. Bij e-mail van 20 december 2021 hebben [gedaagden] om vonnis verzocht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
In maart 2019 hebben [eiser] en [gedaagden] een huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is op 1 april 2019 ingegaan voor de duur van vijf jaar.
2.2
Het gehuurde bestaat uit ca 224 m2 op de begane grond en 224 m2 op de verdieping van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] . De huur bedraagt
€ 3.060,09 inclusief BTW per maand.
2.3
Het gehuurde maakt onderdeel uit van een gebouw dat is verdeeld in verschillende appartementsrechten, waarvoor een Vereniging van Eigenaars is opgericht. De overige appartementsrechten betreffen eveneens bedrijfsruimtes.
2.4
[eiser] heeft in het gehuurde, zonder voorafgaande toestemming van [gedaagden] , een kuil (een ‘smeerkuil’) aangebracht.
2.5
Op 30 september 2021 heeft de kantonrechter te Den Haag in een procedure tussen [gedaagden] als eisers en [eiser] als gedaagde de huurovereenkomst ontbonden (hierna: het vonnis). In het vonnis is [eiser] (onder meer) veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een huurachterstand en contractuele boetes tot een bedrag van € 44.554,13, exclusief wettelijke rente
2.6
Op 9 november 2021 heeft [eiser] hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
2.7
Bij exploit van 10 november 2021 hebben [gedaagden] ontruiming van het gehuurde aangezegd. [gedaagden] willen de tenuitvoerlegging van het vonnis doorzetten, ondanks het hoger beroep van [eiser] tegen het vonnis.

3.De vorderingen

3.1
[eiser] vordert dat de kantonrechter, rechtsprekende als Voorzieningenrechter, bij wijze van voorlopige voorziening (1) de executie van het vonnis – met kenmerk 8825937 RL EXPL 20-18943, op 30 september 2021 door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag tussen [gedaagden] als eisers en [eiser] als gedaagde gewezen – schorst totdat er in hoger beroep op het geschil in de hoofdzaak is beslist, althans gedurende een door de Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen periode; (2) met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat als gevolg van het vonnis weliswaar de huurovereenkomst is ontbonden, maar dat in het hoger beroep tegen het vonnis opnieuw beslist moet worden of de tekortkomingen van [eiser] de ontbinding rechtvaardigen. [eiser] meent dat zijn tekortkomingen zo gering zijn dat deze niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. De belangenafweging tussen de belangen van [eiser] en die van [gedaagden] dient in het voordeel van [eiser] uit te vallen en als gevolg van die belangafweging dient de tenuitvoerlegging van het vonnis te worden opgeschort.

4.Het verweer

4.1
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eiser] . Zij stellen dat het vonnis deugdelijk gemotiveerd is en dat de wederzijdse belangen door de kantonrechter zijn gewikt en gewogen. Zij stellen dat voor een nadere belangafweging in deze procedure geen ruimte is, al erkennen zij dat in hoger beroep anders geoordeeld kan worden.

5.De beoordeling

5.1
Met partijen neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat deze procedure geen verkapt hoger beroep van het vonnis mag of kan zijn en dat zijn beoordeling van de vordering van [eiser] om het vonnis voor de duur van het hoger beroep te schorsen ook in dat licht moet worden bezien. De kantonrechter die het vonnis heeft gewezen, heeft zijn overwegingen in het vonnis gemotiveerd. [eiser] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan en in de hoger beroep procedure zal het hof de stellingen van partijen wederom in volle omvang beoordelen. Daarom neemt de kantonrechter in deze procedure ook als uitgangspunt dat in het vonnis is beslist dat de huurovereenkomst, gelet op de tekortkomingen, die de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen als voldoende ernstig heeft bestempeld, is ontbonden en dat [eiser] als gevolg daarvan (ook) tot ontruiming van het gehuurde is veroordeeld.
5.2
In ieder geval verwerpt de kantonrechter de stelling van [eiser] dat als gevolg van het hoger beroep de ontbinding van de huurovereenkomst ongedaan is gemaakt, ook al omdat het vonnis op dat punt niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat standpunt is niet juist. De ontbinding van de huurovereenkomst is een handeling of beslissing van de kantonrechter, waarvoor geen (verdere) tenuitvoerlegging noodzakelijk is om het vonnis op dat punt te effectueren. Dat is anders voor beslissingen, zoals ontruiming van het gehuurde en/of betaling van achterstallige huurpenningen, waarvoor een nadere uitvoeringshandeling vereist is, al dan niet met tussenkomst van een deurwaarder. Alleen beslissingen die een nadere tenuitvoerlegging vereisen kunnen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard; zogenaamde ‘declaratoire’ vonnissen behoeven geen uitvoerbaarheid bij voorraad. De enkele beslissing van de rechter roept de rechtstoestand, in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst, in het leven. De kantonrechter die het vonnis heeft gewezen heeft de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en die beslissing kan (alleen) in hoger beroep teruggedraaid worden.
5.3
[eiser] heeft aangevoerd dat in het vonnis ten onrechte is overwogen en beslist dat de tekortkomingen aan zijn zijde van zodanige ernstige aard waren dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst en daaropvolgende ontruiming van het gehuurde rechtvaardigen. De kantonrechter kan deze stellingname slechts voor kennisgeving aannemen, maar niet opnieuw beoordelen; dat heeft de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen immers reeds gedaan. Dat betekent ook dat de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen reeds een belangenafweging heeft gemaakt en het past dus niet in dit executiegeschil deze belangenafweging opnieuw te maken. Dat zal het hof doen in de hoger beroep procedure. In deze procedure heeft de kantonrechter die ruimte niet.
5.4
Voor zover [eiser] nog heeft betoogd dat in het vonnis geen motivering is gegeven voor het feit dat een gedeelte van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat in deze procedure alsnog daarover een afweging gemaakt moet worden, volgt de kantonrechter die stellingname niet. Dat zou anders zijn in het geval [eiser] had betoogd dat hij in de eerdere procedure verweer had gevoerd tegen de uitvoerbaarheid van het te wijzen vonnis, en dat de kantonrechter niet op dat verweer zou hebben beslist. Dàt heeft [eiser] in deze procedure niet betoogd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de kantonrechter dat deel van de vordering van [gedaagden] als niet betwist heeft toegewezen. Een nadere motivering is dan niet vereist.
5.5
Al met al heeft de kantonrechter in dit executiegeschil slechts weinig manoeuvreerruimte om hetgeen de kantonrechter in het vonnis heeft overwogen en beslist te ‘overrulen’ en [eiser] heeft onvoldoende aangedragen om thans daartoe te kunnen beslissen. Zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
5.6
Overigens is [eiser] in het vonnis ook tot betaling van een forse huurachterstand en contractuele boetes veroordeeld en schorsing van het vonnis zou ook die verplichting schorsen. Dat zou de merkwaardige situatie in het leven roepen dat [eiser] vooralsnog in het gehuurde zou kunnen blijven, zonder de achterstallige huur te hoeven betalen, alles in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, en zulks in een situatie dat [eiser] heeft aangegeven grote nadelige gevolgen te ondervinden van de heersende coronapandemie en de effecten daarvan op zijn bedrijfsvoering. Die nadelige gevolgen zouden daarmee op [gedaagden] kunnen worden afgewenteld.
5.7
Wellicht ten overvloede wijst de kantonrechter [gedaagden] erop dat zij zich blootstellen aan een schadevordering van [eiser] , indien zij hangende het hoger beroep het vonnis desondanks ten uitvoer leggen en zij in hoger beroep in het ongelijk zouden worden gesteld.
5.8
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] , begroot op € 498,00.

6.Beslissing ex artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] , begroot op € 498,00;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling van [eiser] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.