In deze zaak heeft de Gemeente Den Haag, verzoeker, een schadevergoeding aangevraagd bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, naar aanleiding van een te late herbeoordeling in het kader van de Ziektewet. Verzoeker stelt dat door deze vertraging onverschuldigd ziekengeld is betaald aan een werkneemster, wat heeft geleid tot een schade van € 6.244,44 over de maanden maart tot en met mei 2020. Daarnaast heeft verzoeker kosten gemaakt voor een arbeidskundig onderzoek, dat ook niet nodig zou zijn geweest bij tijdige herbeoordeling, en vraagt om vergoeding van deze kosten.
Verweerder heeft in een brief van 9 februari 2022 aangegeven bereid te zijn om het ziekengeld en de kosten van het arbeidskundig onderzoek te vergoeden, maar stelt dat de kosten van rechtsbijstand alleen vergoed kunnen worden volgens de forfaitaire bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de totale schadevergoeding, inclusief de kosten van rechtsbijstand, € 6.484,44 bedraagt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de verzoeker in het gelijk gesteld en verweerder veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding, het vergoeden van het griffierecht van € 354,- en de proceskosten van € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk op 30 maart 2022 en is openbaar uitgesproken. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.