ECLI:NL:RBDHA:2022:4162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van een handelshoeveelheid drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de tijdelijke sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Eiseres, die samen met haar vijf minderjarige kinderen in de woning woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om de woning te sluiten voor een periode van zes maanden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder hasj, heroïne, crystal meth, en andere middelen, evenals contant geld en attributen die wijzen op drugshandel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen. Eiseres betoogde dat de drugs bestemd waren voor eigen gebruik van een betrokkene die in de woning verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voldoende bewijs bood voor de veronderstelling dat deze voor verkoop of verstrekking waren bestemd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en de woning aan het drugscircuit te onttrekken.

Eiseres voerde aan dat de sluiting onevenredig was en dat er minder zware maatregelen mogelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester de belangen van eiseres voldoende had meegewogen en dat de sluiting van de woning voor zes maanden evenredig was met de doelen van het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiseres na de sluiting weer terugkeerde naar de woning, en dat de burgemeester haar had geholpen met alternatieve huisvesting na de ontbinding van de huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Buvelot en D. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning te sluiten voor een periode van zes maanden, met ingang van 23 januari 2020.
Verweerder heeft de woning uiteindelijk op 20 februari 2020 gesloten voor een periode van zes maanden.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 9 maart 2022 plaatsgevonden met een beeldverbinding. Eiseres was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en eiseres desgevraagd in de gelegenheid gesteld om de sepotbrief uit de strafzaak bij het dossier te voegen en deze uiterlijk 6 april 2022 naar de rechtbank op te sturen.
Eiseres heeft geen nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een nadere zitting en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging

1. Eiseres woont aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning), samen met haar vijf minderjarige kinderen. De heer [A] (betrokkene) is feitelijke woonachtig in de woning, maar staat niet op het adres ingeschreven. De woning is in eigendom van woningbouwvereniging Haag Wonen.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 26 november 2019 blijkt dat er in de periode juli tot en met november 2019 diverse signalen bij de politie zijn binnengekomen over drugs gerelateerde overlast rond de woning. Vanwege meldingen van omwonenden en waarnemingen van de politie is het vermoeden dat sprake is van drugshandel versterkt. Op 6 november 2019 heeft de politie de woning doorzocht en heeft betrokkene aangehouden. Tijdens de doorzoeking zijn - onder meer - de volgende goederen aangetroffen:
- 28,5 gram hasj;
- 1 gram heroine;
- 1,1 gram crystal meth;
- 0,2 gram crack cocaïne;
- 3,2 gram wiet;
- in totaal € 308,10 in contanten, in verschillende coupures;
- vier grammenweegschalen;
- gripzakjes.
Het bestreden besluit
2. Op grond van de bovengenoemde bestuurlijke rapportage acht verweerder zich bevoegd tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over te gaan. Nu een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in de woning, kan hieraan het ernstige vermoeden worden ontleend dat de drugs aanwezig waren ter verkoop, aflevering of verstrekking.
Op basis van alle feiten en omstandigheden en met inachtneming van de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen, niet zijnde een horeca-, of seksinrichting (de Beleidsregel) acht verweerder de tijdelijke sluiting van de woning voor de duur van zes maanden passend en stelt dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan.
De beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden
Artikel 13b van de Opiumwet
3. Eiseres betoogt dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor eigen gebruik van betrokkene die drugsgebruiker is en dat uit de hoeveelheid aangetroffen drugs niet kan worden opgemaakt dat de drugs voor de handel zijn bestemd. Daarbij is de betrokkene door de politie na één dag weer vrijgelaten, omdat de aangetroffen drugs een kleine hoeveelheid betrof. Hoewel eiseres de observaties van de politie en de klachten van de buren gemotiveerd heeft bestreden, is verweerder hier niet inhoudelijk op ingegaan.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2019 voldoende aannemelijk gemaakt dat in de woning een handelshoeveelheid drugs aanwezig was. Verweerder mocht zijn besluit (mede) baseren op de feiten en omstandigheden die in de op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte rapportage zijn vermeld. De rapportage is namelijk opgesteld door een politieambtenaar, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van wat hij heeft waargenomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze zaak. [1] Gelet op het voorgaande was verweerder in beginsel bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning van eiseres op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Noodzakelijkheid
5. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een ernstig geval, zodat er met een minder zware maatregel dan woningsluiting had kunnen worden volstaan. Er is niet aangetoond dat de woning de oorzaak is geweest van structurele, frequente en ernstige mate van druggerelateerde overlast.
6. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Op grond van de bestuurlijke rapportage van 26 november 2019 staat vast dat (in ieder geval) meer dan 0,5 gram harddrugs (heroïne, crystal meth en cocaïne) en meer dan 5 gram softdrugs (hasj en wiet) zijn aangetroffen. Ook blijkt uit het bestuurlijke rapportage dat omwonenden hebben verklaard dat er veel aanloop is naar de woning, de bezoekers kortstondig aanwezig zijn en dat verbalisanten bekende harddrugsgebruikers en personen met de uiterlijke kenmerken van junken hebben waargenomen bij de woning. Daarnaast zijn bij de doorzoeking attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals de vier grammenweegschalen en de gripzakjes. Gelet hierop heeft verweerder mogen aannemen dat er in of vanuit de woning feitelijke drugshandel heeft plaatsgevonden en dat de sluiting noodzakelijk is om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en de openbare orde rondom de woning te herstellen.
Evenredigheid
6. Voorts voert eiseres aan dat de sluiting van de woning zeer onevenredig is nu verweerder de voor eiseres relevante belangen onvoldoende heeft meegewogen bij zijn besluitvorming.
7. De rechtbank overweegt dat als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dat niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, waaronder de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich brengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. In het kader van de evenredigheid is wel van belang dat verweerder zich vergewist van de mogelijkheden tot vervangende huisvesting.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen drugs in haar woning, omdat zij als bewoner van de woning verantwoordelijk was voor wat zich in de woning heeft afgespeeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij eiseres waar nodig heeft geholpen om de nadelige gevolgen van de sluiting voor haar en haar kinderen te ondervangen. Zo heeft verweerder onderdak aan eiseres en haar kinderen aangeboden. Ook is de zorginstantie Jeugdbescherming West ingeschakeld. Deze zorginstantie heeft de situatie van de minderjarige kinderen gemonitord en heeft mogelijk gemaakt dat zij gebruik konden maken van leerlingenvervoer. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiseres na afloop van de tijdelijke sluiting is teruggekeerd naar de woning. Toen de huurovereenkomst op verzoek van de verhuurder is ontbonden, heeft verweerder haar weer geholpen aan alternatieve huisvesting. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een sluiting van de woning voor de duur van zes maanden evenredig is met de met het besluit te dienen doelen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 13 februari 2020, (ECLI:NL:RBDHA:2020:1308).