In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de tijdelijke sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Eiseres, die samen met haar vijf minderjarige kinderen in de woning woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om de woning te sluiten voor een periode van zes maanden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder hasj, heroïne, crystal meth, en andere middelen, evenals contant geld en attributen die wijzen op drugshandel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen. Eiseres betoogde dat de drugs bestemd waren voor eigen gebruik van een betrokkene die in de woning verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voldoende bewijs bood voor de veronderstelling dat deze voor verkoop of verstrekking waren bestemd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en de woning aan het drugscircuit te onttrekken.
Eiseres voerde aan dat de sluiting onevenredig was en dat er minder zware maatregelen mogelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester de belangen van eiseres voldoende had meegewogen en dat de sluiting van de woning voor zes maanden evenredig was met de doelen van het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiseres na de sluiting weer terugkeerde naar de woning, en dat de burgemeester haar had geholpen met alternatieve huisvesting na de ontbinding van de huurovereenkomst.