ECLI:NL:RBDHA:2022:4156
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering bindingspremie luchtverkeersleider op basis van niet voldoen aan voorwaarden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een luchtverkeersleider, eiser, en de commandant Luchtstrijdkrachten, verweerder, over de weigering van een bindingspremie. Eiser had verzocht om een bindingspremie voor de periode van 2019 tot 2023, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen op basis van het feit dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de nota voor de toekenning van de premie. Eiser was niet in het bezit van een vliegbrevet en was niet volledig inzetbaar als militair, wat volgens verweerder essentiële voorwaarden zijn voor het verkrijgen van de bindingspremie.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn tijdelijke gebrek aan een vliegbrevet te wijten was aan een tekort aan begeleiders en mentoren, waardoor hij zijn opleiding niet tijdig kon afronden. Hij stelde dat hij dezelfde werkzaamheden verrichtte als zijn collega’s die wel een vliegbrevet hadden en dat hij voldoende inzetbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de bindingspremie. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag voor de premie een discretionaire bevoegdheid van verweerder is en dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank concludeerde dat verweerder binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven en dat de weigering van de bindingspremie op goede gronden was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat deze uitspraak te ondertekenen.