ECLI:NL:RBDHA:2022:4152
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen het besluit tot beëindiging van politiek verlof en de duur van de zoekperiode voor herplaatsing binnen de Rijksoverheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser, die sinds 2004 in dienst is van de minister, had politiek verlof gekregen om wethouder te worden in Den Haag. Dit verlof was onderworpen aan voorwaarden, waaronder een zoekperiode van maximaal zes maanden voor het vinden van een passende functie binnen de Rijksoverheid na beëindiging van het verlof. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn politiek verlof en de duur van de zoekperiode, maar zijn bezwaren zijn door de minister niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 22 november 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn politiek verlof, maar dat dit bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de brief van 31 oktober 2019, waarin de beëindiging van het verlof werd bevestigd, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Evenzo is de brief van 20 januari 2020, waarin de zoekperiode werd verlengd, geen besluit in de zin van de Awb, omdat deze na 1 januari 2020 is verzonden. De rechtbank volgt het advies van de bezwarenadviescommissie en concludeert dat de bezwaren van de eiser terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van de eiser ongegrond is. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.