ECLI:NL:RBDHA:2022:4128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
NL22.2093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser op grond van ongeloofwaardige relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 24 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 februari 2022 afgewezen, omdat de gestelde relatie met een medewerkster ongeloofwaardig werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022 in Breda heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. C.W.M. van Breda, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver. Eiser voerde aan dat hij adequaat had gereageerd op de vragen tijdens het nader gehoor en dat het aan de staatssecretaris was om nader onderzoek te doen naar zijn gestelde relatie. Eiser stelde ook dat hij niet kon terugkeren naar Algerije en deed een beroep op artikel 3 van het EVRM, maar trok dit beroep ter zitting in.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde relatie met [Naam 2] terecht ongeloofwaardig had geacht. Eiser had onvoldoende onderbouwd waarom de motivering van de staatssecretaris onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Algerijnse nationaliteit. Op 24 december 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers verklaringen over de identiteit, nationaliteit en herkomst. De gestelde relatie met [Naam 2] de daaruit voortvloeiende problemen acht verweerder ongeloofwaardig. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser oppervlakkig en niet concreet heeft verklaard over deze gestelde relatie. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de gestelde sociaaleconomische redenen die eiser heeft aangevoerd geen raakvlakken hebben met één van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag, noch met artikel 3 van het EVRM. [2]
3. Eiser voert in beroep aan dat hij adequaat heeft gereageerd op de vragen die aan hem zijn gesteld tijdens het nader gehoor. Eiser meent dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen nu hij volgens verweerder oppervlakkig en niet concreet heeft verklaard over zijn gestelde relatie met [Naam 2], zo begrijpt de rechtbank. Tot slot stelt eiser dat hij niet kan terugkeren naar Algerije en doet een beroep op artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser zijn beroep op artikel 3 van het EVRM ter zitting heeft ingetrokken. Dit is dan ook geen onderdeel meer van het geschil waar de rechtbank zich over moet buigen.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde relatie met [Naam 2] en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat eiser, hoewel hij tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk daartoe is uitgenodigd, onvoldoende heeft weten te verklaren over zijn gestelde relatie met [Naam 2]. Zo heeft eiser oppervlakkig verklaard over zijn vriendin, (het ontstaan van) zijn relatie met haar en de daardoor ontstane problemen. Eiser heeft de desbetreffende tegenwerpingen in beroep niet alsnog weerlegd met de enkele verwijzing naar de zienswijze. Nu eiser in beroep niet heeft aangevoerd waarom de motivering in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist is, kan deze motivering standhouden. Gelet op het voorgaande wordt eisers stelling dat verweerder nader onderzoek moet doen dan ook niet gevolgd. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas te onderbouwen.
6. Nu verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, is eisers asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Europees Verdrag tot de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.