ECLI:NL:RBDHA:2022:4122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
AWB 22/469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging Rva-verstrekkingen voor asielzoeker

Op 27 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarbij haar Rva-verstrekkingen per 28 januari 2022 zouden worden beëindigd. Verzoekster stelde dat zij een spoedeisend belang had bij het voortzetten van deze verstrekkingen, omdat het beëindigen ervan zou leiden tot het verlies van haar ziektekostenverzekering, wat cruciaal was voor haar noodzakelijke medische behandeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan die van verweerder, en verbood het COA om de Rva-verstrekkingen te beëindigen totdat de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, gezien de onverwijlde spoed die de situatie vereiste. De voorzieningenrechter hield de behandeling van het verzoek voor het overige aan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/469
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA),verweerder (gemachtigde: I. van der Valk).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist dat verzoekster met ingang van 28 januari 2022 geen recht meer heeft op Rva-verstrekkingen en dat deze worden beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [1] Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, daar gaat deze uitspraak over.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist is een zitting achterwege gebleven.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verbiedt verweerder de Rva- voorzieningen te beëindigen totdat behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden en daarna uitspraak is gedaan;
- houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat van 30 december 2020 tot 30 december 2021 artikel 64 Vreemdelingwet 2000 (Vw) op verzoekster van toepassing is. Op grond van artikel 3, derde lid, sub f, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), heeft verzoekster gedurende die termijn recht op Rva verstrekkingen gehad.
3. Verzoekster heeft op 31 december 2021 de IND verzocht het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlengen c.q. wederom te verlenen. De IND heeft de aanvraag ontvangen, maar hier (ten tijde van deze uitspraak) nog niet op beslist.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat verzoekster met ingang van 28 januari 2022 geen recht meer heeft op Rva- verstrekkingen en dat deze worden beëindigd. Het verzoek om continuering van de verstrekkingen is met dit besluit afgewezen.
Inhoud verzoek om een voorlopige voorziening
5. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze procedure, omdat aan het bestreden besluit schorsende werking is onthouden. De Rva- verstrekkingen worden per 28 januari 2022 beëindigd en hiermee ook de ziektekostenverzekering die verzoekster nodig heeft voor een volgens haar dringend noodzakelijke medische behandeling. Verzoekster stelt dat dit gezien haar ziektebeeld funest is. Het gaat om fysieke en psychische klachten, waarvoor verzoekster afhankelijk is van mantelzorg die in het AZC wordt geboden. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
6. Verzoekster vraagt de Rva- verstrekkingen te continueren tot op het per 31 december 2021 ingediende verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw is beslist.
Standpunt van verweerder
7. Verzoekster heeft op 31 december 2021 de IND verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw. Dit is dus pas na het verstrijken van de termijn waarin artikel 64 van de Vw van toepassing is. Bovendien is het bestreden besluit al op 4 januari 2022 overhandigd en hiertegen is pas op 27 januari 2022 geageerd. Zij kan het onredelijk vinden dat de opvang wordt beëindigd zonder dat op de aanvraag tot verlenging bij IND is beslist, maar dit is wel in de Rva 2005 bepaald. Verweerder benadrukt dat het enkel aanvragen van artikel 64 van de Vw nog geen recht op Rva- verstrekkingen doet ontstaan.
8. Verzoekster behoort niet tot een van de categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden zoals bepaald in artikel 3, tweede lid, van de Rva 2005. De Rva is een algemeen verbindende voorschrift en verweerder heeft geen zelfstandige beoordelingsruimte.
9. In zeer bijzondere omstandigheden kan verweerder opvang verlenen. Een acute medische noodsituatie op het moment van het beëindigen van de verstrekkingen kan een zeer bijzondere omstandigheid met zich meebrengen. Verweerder kan de verstrekkingen dan continueren. De stelplicht en bewijslast van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden liggen bij de vreemdeling. Hoewel verweerder de medische situatie van verzoekster niet wil bagatelliseren is volgens hem niet gebleken dat de klachten zodanig zijn dat een acute medische noodsituatie ontstaat na het beëindigen van de Rva- verstrekkingen. Verzoekster kan om verschillende redenen gebruik blijven maken van medisch noodzakelijke zorg, namelijk op grond van artikel 10 van de Vw en doordat zorgaanbieders oninbare zorgkosten kunnen declareren. Bovendien hebben artsen de eed van Hippocrates afgelegd op grond waarvan zij medische noodzakelijke behandelingen moeten uitvoeren en medicatie moeten verstrekken.
Oordeel van de voorzieningenrechter
10. De voorzieningenrechter overweegt dat in deze spoedprocedure een relatieve korte tijd ter beschikking is om een afweging te maken tussen de belangen van beide partijen. In ieder geval staat vast dat in het geval van verzoekster zowel sprake is van fysieke als psychische klachten. Het belang bij het voorlopig, hangende het verzoek, handhaven van de voorzieningen is dan ook groot. Niet is uit te sluiten dat de medische problematiek zal verergeren bij een beëindiging van de Rva- verstrekkingen op 28 januari 2022. Gelet hierop kent de voorzieningenrechter een zwaarder gewicht toe aan de belangen van verzoekster dan aan die van verweerder om de voorzieningen persé met ingang van morgen te beëindigen. Een nadere inhoudelijke beoordeling van het geschil is echter op zijn plaats. Weliswaar had de voorlopige voorziening eerder gevraagd kunnen worden en treft verzoekster daarover een verwijt, maar dit maakt de afweging in dit geval niet anders.
11. Het voorgaande leidt tot de beslissing van de voorzieningenrechter zoals is vermeld op de eerste pagina van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier, op 27 januari 2022.
griffier voorzieningenrechter
(de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep is bij deze rechtbank geregistreerd onder kenmerk 22/468.