Overwegingen
1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 en het kalenderjaar 2021. Met de beschikking is ook de aan eiser opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslag) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
2. De woning is een hoekwoning met bouwjaar 1998. De inhoud van de woning is ongeveer 445 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 228 m².
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.
4. Eiser stelt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 407.000. Daartoe voert eiser – zakelijk weergegeven – aan dat hij betwist dat rekening is gehouden met de verschillen tussen de onderhavige woning en de referentieobjecten. Ook stelt eiser dat de waardematrix in de bezwaarfase aan eiser overgelegd had moeten worden.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het overgelegde taxatieverslag, de waardematrix, de iWOZ gegevens en hetgeen overigens is aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. In de matrix wordt de woning vergeleken met de woningen aan de [adres 2] [huisnummer 2] (verkocht op 15 mei 2019 voor € 352.500), [adres 4] [huisnummer 4] (verkocht op 10 december 2019 voor € 370.000), [adres 3] [huisnummer 3] (verkocht op 30 december 2019 voor € 345.000), [adres 5] [huisnummer 5] (verkocht op 5 december 2019 voor € 375.000), [adres 2] [huisnummer 7] (verkocht op
3 december 2019 voor € 365.000), [adres 6] [huisnummer 6] (verkocht op 20 april voor € 388.000), [adres 7] [huisnummer 8] (verkocht op 29 november 2019 voor € 410.000), [adres 8] [huisnummer 9] (verkocht op 30 december 2019 voor € 350.000) en [adres 1] [huisnummer 10] (verkocht op
30 januari 2019 voor € 370.000). De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar, nu de woningen van hetzelfde type zijn, dezelfde bouwperiode hebben en in dezelfde buurt zijn gelegen. In de matrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen in inhoud, perceeloppervlakte, kwaliteit en onderhoud. Niet is gebleken dat de kubieke meterprijs van € 721,97 te hoog is vastgesteld.
8. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Eiser heeft geen gronden aangevoerd waaruit kan blijken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen het onderhavige object en de referentieobjecten. Tevens is niet gebleken dat verweerder de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning - zoals bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ - niet aan eiser heeft overgelegd. Dat eiser in de bezwaarfase een andere gemachtigde had dan in de beroepsfase waardoor de huidige gemachtigde niet over deze stukken beschikt, komt voor rekening en risico van eiser. Uit de inzageplicht van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ volgt overigens voor verweerder ook niet de verplichting om de in de beroepsfase opgemaakte waardematrix aan eiser te verstrekken. Verweerder dient in de bezwaarfase slechts de gegevens die ten grondslag liggen aan de waardebepaling aan eiser ter inzage te leggen. De in de beroepsfase opgemaakte waardematrix behoort hier niet toe.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: