Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van28 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: M.J. Kanselaar),
de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
Beslissing
Overwegingen
1 september 2018, 1 november 2018, 31 maart 2020 en 5 mei 2019 voor respectievelijk
€ 300.000, € 400.000, € 457.000 en € 447.500.
16 december 2019 voor € 1.035.000), [adres 3] [huisnummer 3] (verkocht op 31 januari 2020 voor
€ 950.000) en [adres 4] [huisnummer 4] (verkocht op 13 juli 2020 voor € 1.200.000) te [plaats] . De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar nu de woningen van hetzelfde type zijn en in dezelfde buurt zijn gelegen. In de matrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen in inhoud, bijgebouwen en perceeloppervlakte. Ten aanzien van de waarde van de grond heeft verweerder een correctiefactor van 0,75 toegepast vanaf 500 m² en een correctiefactor van 0,25 vanaf 1000 m². Hiermee heeft verweerder het afnemend grensnut voldoende tot uitdrukking gebracht, resulterende in een prijs per vierkante meter van € 565,43. Niet is gebleken dat is uitgegaan van een te hoge rekenprijs per vierkante meter. Ook bij de kubieke meterprijs van € 571,83 ten aanzien van het gemiddelde van de kubieke meterprijs van de referentieobjecten van € 620,20 is niet gebleken dat verweerder is uitgegaan van een te hoge rekenprijs.
15 oktober 2020 voor € 1.100.000). Dat ook deze referentieobjecten geschikt zijn voor de bepaling van de waarde is, zoals ter zitting ook door partijen bevestigd, niet tussen partijen in geschil. Echter, partijen kennen voor zowel de onderhavige woning als de door eiser aangevoerde referentieobjecten verschillende waarden aan de grond en het opstal toe. Met deze andere methode van waardeberekening heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat de waardeberekening en daarmee de beschikte waarde van verweerder onjuist is. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat de door eiser gestelde waarde gehandhaafd zou moeten worden.
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.