Overwegingen
1. Op 1 maart 2019 heeft eiser aangifte IB/PVV 2018 gedaan. Hierbij heeft eiser een bedrag aan loon van € 7.279, een uitkering van € 8.763, aftrek specifieke zorgkosten van
€ 421 en een restant persoonsgebonden aftrek van € 16.500 aangegeven, resulterende in een verzamelinkomen van nihil.
2. Met dagtekening 30 april 2019 heeft verweerder aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Hierbij is, overeenkomstig het inkomen uit werk en woning, een restant persoonsgebonden aftrek van € 16.042 in aanmerking genomen, resulterende in een verzamelinkomen van nihil.
3. Per brief met dagtekening 28 januari 2021 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2018 aan eiser kenbaar gemaakt. Hierin heeft verweerder gemeld voornemens te zijn geen toepassing te verlenen voor het restant persoonsgebonden aftrek, omdat hiervoor in het voorgaande jaar geen beschikking is afgegeven.
4. In zijn e-mail van 2 februari 2021 vraagt eiser om een nadere motivering ten aanzien van het voornemen tot afwijking. De nadere motivering is per brief met dagtekening 9 februari 2021 aan eiser verzonden. Hierin heeft verweerder tevens vermeld de afwijking van de aangifte IB/PVV 2018 te handhaven.
5. Verweerder heeft met dagtekening 25 februari 2021 de aanslag IB/PVV 2018 aan eiser opgelegd, waarbij geen restant persoonsgebonden aftrek in aanmerking is genomen, resulterende in een verzamelinkomen van € 15.621. Hierbij is tevens € 50 aan belastingrente in rekening gebracht.
6. In de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar met dagtekening
25 maart 2021 heeft verweerder gewezen op het recht van eiser om gehoord te worden. Na uitblijven van reactie heeft verweerder per brief van 21 mei 2021 eiser nogmaals gewezen op zijn hoorrecht.
7. Eiser heeft in zijn e-mail van 25 mei 2021 gemeld in diezelfde week een fysiek hoorgesprek met de inspecteur te willen. Hierin heeft eiser ook kenbaar gemaakt geen gesprek met de bezwaarbehandelaar aan te willen gaan.
8. Verweerder heeft per e-mail van 26 mei 2021 eiser nogmaals uitgenodigd voor een hoorgesprek, waarbij verweerder drie mogelijke data en tijdstippen aan eiser heeft doorgegeven. Ook heeft verweerder in deze e-mail kenbaar gemaakt dat het hoorgesprek gezien de coronamaatregelen telefonisch of via een videoverbinding zal plaatsvinden en het gesprek niet alleen met de bezwaarbehandelaar, maar ook met haar leidinggevende gevoerd zal worden.
9. Per e-mail van 26 mei 2021 heeft eiser gemeld het hoorgesprek niet telefonisch of per videoverbinding te willen voeren. Ook heeft eiser hierin wederom gemeld geen gesprek met de bezwaarbehandelaar te willen, maar enkel met de inspecteur.
10. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2018 gehandhaafd. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.
11. In geschil is of het restant persoonsgebonden aftrek terecht niet in aanmerking is genomen in de aanslag IB/PVV 2018. Tevens is in geschil of verweerder de hoorplicht en het inzagerecht heeft geschonden. Het beroep wordt geacht mede gericht te zijn tegen de in rekening gebrachte belastingrente.
12. Eiser stelt dat ten onrechte geen toepassing is verleend voor het in aftrek brengen van het restant persoonsgebonden aftrek. Ook stelt eiser dat verweerder de hoorplicht en het recht op inzage heeft geschonden.
Beroep op betalingsonmacht
13. Eiser heeft een verzoek om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht gedaan. De griffier heeft eiser bij brief van 6 juli 2021 laten weten dat naar zijn voorlopige oordeel kan worden afgezien van het heffen van griffierecht. De rechtbank stemt hiermee in en verklaart eiser ontvankelijk in zijn beroep.
Restant persoonsgebonden aftrek
14. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) komt de persoonsgebonden aftrek in mindering op het inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar, maar verminderd de persoonsgebonden aftrek het inkomen uit werk en woning niet verder tot nihil. De niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek wordt op grond van artikel 6.2a, eerste lid, van de Wet IB 2001 door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
15. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat recht op het restant persoonsgebonden aftrek bestaat. Eiser heeft hiertoe geen gronden aangevoerd of stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingname. Hiermee is eiser dan ook niet in zijn bewijslast geslaagd. Verweerder heeft een uitdraai van zijn computersysteem aan de rechtbank overgelegd, waaruit volgt dat geen beschikking is afgegeven voor het restant persoonsgebonden aftrek. Zonder een door de inspecteur vastgestelde voor bezwaar vatbare beschikking, heeft eiser op grond van het voorgaande geen recht op aftrek van het restant aan persoonsgebonden aftrek. Verweerder heeft het restant persoonsgebonden aftrek dan ook terecht niet voor aftrek toegestaan.
16. Voordat op een bezwaar beslist kan worden, dient het bestuursorgaan op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden. Uitgangspunt daarbij is, zoals bepaald in paragraaf 9, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, een fysiek hoorgesprek. Dit is anders indien de belanghebbende aangeeft dat telefonisch horen volstaat en een telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich materieel niet onderscheidt van een fysieke hoorzitting.
17. In beginsel is op grond van het voorgaande de hoorplicht door verweerder geschonden, omdat eiser niet tegen zijn wil in telefonisch gehoord kan worden. Echter, vanwege de uitbraak van het Corona-virus en de daarbij door de overheid afgekondigde maatregelen, kan in dit bijzondere geval in redelijkheid niet onverkort worden vastgehouden aan het uitgangspunt van een fysiek hoorgesprek. Daarbij neemt de rechtbank in haar overweging mee dat verweerder voldoende mogelijkheid heeft geboden voor het houden van een hoorgesprek en ook een gesprek via videoverbinding heeft aangeboden. Dat eiser heeft geweigerd het hoorgesprek via deze middelen te laten plaatsvinden, kan dan ook niet aan verweerder worden toegerekend. Ook het niet willen aangaan van een hoorgesprek met de bezwaarbehandelaar komt voor rekeningen en risico van eiser. Verweerder heeft voldoende gehoor gegeven aan de klachten van eiser door ook de leidinggevende van verweerder aan het hoorgesprek te willen laten deelnemen. Dat de bezwaarbehandelaar bij het hoorgesprek aanwezig zal zijn is voldoende duidelijk en gemotiveerd aan eiser kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat een ander dan de bezwaarbehandelaar het hoorgesprek had moeten voeren. Gezien het voorgaande heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden.
Schending recht op inzage
18. Voorafgaand aan het horen dienen alle op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de AWB voor een belanghebbende ter inzage te worden gelegd. Het recht op inzage brengt voor het bestuursorgaan niet de verplichting met zich mee om voorafgaand aan het hoorgesprek de stukken aan belanghebbende toe te zenden, maar slechts de verplichting om de stukken ter kennisneming voor belanghebbende beschikbaar te stellen.
19. Uit het voorgaande volgt voor verweerder niet de verplichting om de stukken aan eiser toe te zenden als het hoorgesprek niet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser ook voldoende gewezen op het inzagerecht. Het inzagerecht is op grond van het voorgaande dan ook niet door verweerder geschonden.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: