ECLI:NL:RBDHA:2022:4060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
09/004191-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met verbeurdverklaring van geldbedragen

Op 3 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 5 januari 2022 werd aangehouden. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA en 2C-B, en het verkopen en afleveren van deze middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 januari 2022 tot en met 6 januari 2022 in Leiden opzettelijk cocaïne en MDMA heeft gehad, en in de periode van 1 december 2021 tot en met 5 januari 2022 in verschillende plaatsen in Nederland deze middelen heeft verkocht en afgeleverd. De verdachte heeft de feiten bekend en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder verklaringen van de verdachte en rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van twee geldbedragen van in totaal € 795,00 bevolen, die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en het feit dat hij een first offender is op het gebied van Opiumwetdelicten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/004191-22
Datum uitspraak: 3 mei 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen a/d Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. L.C. de Lange namens mr. W. Hendrickx naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2022 tot en met 6 januari 2022 te Leiden, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 194, althans meerdere, ponypacks (totaal circa 148.8 gram netto) cocaïne,
- 80, althans meerdere, gripzakjes (totaal circa 52.7 gram netto) cocaïne,
- 600 pillen XTC en/of MDMA,
- 11 gripzakjes (in totaal circa 20.7 gram netto) MDMA en/of
- 220 pillen 2C-B
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA
en/of 2C-B, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2021 tot en met 5 januari 2022 te Leiden en/of Wassenaar en/of Rijnsburg en/of Noordwijk en/of Oegstgeest en/of Katwijk en/of Warmond en/of Noordwijkerhout, althans in Nederland, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van één of meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende één of
meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- een hoeveelheid 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
2C-B en/of
- een hoeveelheid XTC(-pillen) en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, en/of
- een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde 2C-B en/of MDMA en/of cocaïne, in ieder geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2022 tot en
met 6 januari 2022 te Leiden, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid cocaïne
en/of XTC pillen en/of MDMA en/of 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B, zijnde cocaïne en/of
MDMA en/of 2C-B een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of XTC pillen en/of MDMA en/of 2C-B,
- een voertuig (met kenteken N478JR),
- een telefoon,
- één of meerdere (contante) geldbedragen (van 265,- euro en/of 530,- euro),
- meerdere weegschalen,
- ( papieren en/of plastic) verpakkingsmaterialen,
- potten met versnijdingsmiddelen,
- een grinder en/of
- aluminiumfolie
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te
vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 1 en feit 2 primair met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen [1] :
feit 1:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 april 2022;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 januari 2022 (p. 62);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 januari 2022 (p. 142-147);
4. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 148);
5. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 149);
6. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 150);
7. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 151);
8. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 152);
9. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 17 januari 2022 (p. 153);
10. Het geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 14 februari 2022 (p. 160-161);
feit 2 primair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 april 2022;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 januari 2022 (p. 8-9);
3. Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte [verdachte] , opgemaakt op 5 januari 2022 (p. 18-20);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief fotobijlage, opgemaakt op 8 januari 2022 (p. 93-137).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
feit 1:
hij in de periode van 5 januari 2022 tot en met 6 januari 2022 te Leiden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 194 ponypacks (totaal circa 148,8 gram netto) cocaïne,
- 80 gripzakjes (totaal circa 52,7 gram netto) cocaïne,
- 600 pillen MDMA,
- 11 gripzakjes (in totaal circa 20,7 gram netto) MDMA en
- 220 pillen 2C-B,
zijnde cocaïne en MDMA en 2C-B elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2 primair:
hij in de periode van
2december 2021 tot en met 5 januari 2022 te Leiden
,Wassenaar
,Rijnsburg
,Noordwijk
,Oegstgeest, Katwijk, Warmond en/of Noordwijkerhout, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd. verstrekt en vervoerd,
een hoeveelheid van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- een hoeveelheid 2C-B, en
- een hoeveelheid XTC-pillen en MDMA, en
- een hoeveelheid cocaïne,
zijnde 2C-B en MDMA en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de cognitieve vermogens van de verdachte en het feit dat de verdachte first offender is ten aanzien van Opiumwetdelicten. Ook heeft de verdediging de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging mee te nemen dat de reclassering positief over de verdachte is en om mee te nemen dat hij gemakkelijk beïnvloedbaar is door zijn licht verstandelijke beperking. Voorts heeft de verdediging bepleit om de straf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne, MDMA en 2C-B en het dealen van dit type harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, bezwarend voor de samenleving.
De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij door het dealen en aanwezig hebben van de harddrugs heeft bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers. Voorts houdt de rechtbank rekening met de hoeveelheid harddrugs die de verdachte voorhanden had en dat het daarom ook ging om drugs met een flinke straatwaarde .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 maart 2022 en heeft acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 24 maart 2022. Uit dit reclasseringsadvies volgt dat er bij de verdachte mogelijk een licht verstandelijke beperking aanwezig is, dat ook sprake lijkt te zijn van beïnvloedbaarheid en van een gebrek aan inzicht in het sociale netwerk. Voorts komt uit het rapport naar voren dat de verdachte voor de voorlopige hechtenis de praktische zaken in zijn leven goed op orde had en er sprake is van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en diagnostiek in een ambulante setting.
De rechtbank is van oordeel dat, met name rekening houdend met de ernst van de feiten en de hoeveelheid drugs die bij de verdachte is aangetroffen, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Zij acht een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank legt, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf, een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank zal, overeenkomstig het advies van de reclassering, een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal hieraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 vermelde goederen, te weten een geldbedrag van € 530,00 en een geldbedrag van € 265,00, zullen worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag dat in de woning van de verdachte is aangetroffen dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het geldbedrag dat in zijn woning is aangetroffen spaargeld betrof, niet aannemelijk. De verdachte ontving voor zijn detentie een bijstandsuitkering en zat in een schuldsaneringstraject. Hij hield per maand slechts € 300,- leefgeld over.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen dan ook verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen (gedeeltelijk) aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder feit 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8(
ACHT)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende de proeftijd nodig acht. Veroordeelde meldt zich zodra hij hiervoor wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag; en
- meewerkt aan het inzetten van diagnostiek in een ambulante setting bij de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener (te bepalen door de reclassering). Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de diagnostiek;
geeft opdracht aan Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: een geldbedrag van € 530,00 en een geldbedrag van € 265,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. de Groot, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. F.F. Westhoek en K. Muijsert, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, basisteam Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 164).