ECLI:NL:RBDHA:2022:4056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
NL22.814 en NL22.825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bewaring, terugkeerbesluit en inreisverbod van een Kameroense vreemdeling met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Kameroense vreemdeling. Eiser, geboren in 2000, bevond zich al eerder in vreemdelingenbewaring. Op 18 januari 2022 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd, en de maatregel van bewaring hernieuwd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod. Deze beroepsgrond werd echter ingetrokken nadat verweerder het proces-verbaal van het gehoor had toegevoegd aan het dossier. Eiser stelde dat het gehoor te laat was afgenomen, maar de rechtbank oordeelde dat het gehoor op tijd was gestart en dat de inhoud ervan was betrokken bij de besluitvorming.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om zijn asielaanvraag in te trekken en dat verweerder hem een adempauze had moeten geven. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsregel was die verweerder verhinderde om direct een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de psychische omstandigheden van eiser voldoende waren meegenomen in de besluitvorming.

Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.825 (terugkeerbesluit en inreisverbod) NL22.814 (maatregel van bewaring)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser ] , eiser, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Palanciyan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Eiser is van Kameroense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij bevond zich al eerder in vreemdelingenbewaring. Die maatregel van bewaring heeft verweerder op
18 januari 2022 opgeheven en in verband met een grondslagwijziging direct aansluitend hernieuwd op de grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (de maatregel van bewaring). Tevens heeft verweerder aan eiser op 18 januari 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd (tkb/irv).
Eiser heeft tegen deze besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen de bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V.M. Corcelle. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over het tkb/irv
1. In zijn beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaande aan het opleggen van het tkb/irv van 18 januari 2022. Ter zitting heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken, omdat verweerder het proces-verbaal van dat gehoor alsnog aan het dossier had toegevoegd. Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft eiser aangevoerd dat het tkb/irv op 18 januari 2022 om 10.18 uur aan hem is opgelegd. Het gehoor voorafgaande aan dit besluit is op die dag evenwel ondertekend om 10.26 uur. Dat maakt volgens eiser dat dit gehoor te laat is afgenomen en dat de informatie uit dit gehoor
niet is meegenomen in de besluitvorming. Daardoor is het tkb/irv volgens eiser onrechtmatig.
2. Deze beroepsgrond faalt. De rechtbank maakt uit Model M110 “Proces-Verbaal van gehoor bij bewaring-terugkeerbesluit en of inreisverbod” van 18 januari 2022 op dat het gehoor is aangevangen om 09.40 uur. Uit de omstandigheid dat het Model M110 om 10.26 uur is ondertekend, is niet af te leiden dat het gehoor ook precies tot dat tijdstip heeft geduurd. Er is dan ook geen aanleiding voor de veronderstelling dat verweerder de inhoud van het gehoor niet heeft betrokken bij het besluit tot het opleggen van het tkb/irv.
3. Eiser heeft op 18 januari 2022 zijn eerdere asielaanvraag onder invloed van zijn psychische klachten ingetrokken. Door dit te doen, verwachtte hij dat hij door verweerder in vrijheid zou worden gesteld. Volgens eiser had verweerder hem en adempauze moeten gunnen en maatwerk moeten leveren. Verweerder is er ten onrechte meteen toe overgegaan om hem een tkb/irv op te leggen.
4. De rechtbank kan eiser in dit betoog niet volgen. Mede gelet op het voornemen van verweerder om op 18 januari 2022 de maatregel van bewaring aan eiser op te leggen op een gewijzigde grondslag, is er geen rechtsregel die verweerder ervan heeft hoeven weerhouden om aan eiser direct een tkb/irv op te leggen. Uit het tkb/irv blijkt voorts afdoende dat verweerder de psychische omstandigheden van eiser heeft betrokken in zijn besluitvorming. Deze beroepsgrond faalt dus.
Over de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de maatregel van bewaring niet kenbaar heeft betrokken dat eiser ernstige psychische klachten heeft, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat hij in een beheersafdeling is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond geen doel. Uit de maatregel van bewaring blijkt afdoende dat verweerder de psychische problemen van eiser heeft betrokken in de besluitvorming. Verweerder heeft aangegeven dat in het detentiecentrum adequate medische voorzieningen beschikbaar zijn in het detentiecentrum. De psychische problematiek van eiser geeft verweerder daarom geen aanleiding om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt in de zaak die betrekking heeft op de maatregel van bewaring het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer NL22.825 (tkb/irv)
- verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer NL22.814 (maatregel van bewaring)
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 januari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.