ECLI:NL:RBDHA:2022:4053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
NL22.632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Tunesische asielzoeker en de voortvarendheid van de overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische asielzoeker. De eiser, geboren in 1998, had op 11 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, maar werd eerder die maand door de politie opgehouden. De rechtbank oordeelde dat de ophouding op onjuiste gronden had plaatsgevonden, omdat de eiser zijn asielwens had geuit. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van het gebrek in de procedure, maar dat de verweerder wel zwaarwegende belangen had aangevoerd die de bewaring rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich zonder geldig reisdocument naar Nederland had begeven en zich had onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder wel in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voortvarendheid in de behandeling van asielzaken en de zorgvuldigheid bij het opleggen van maatregelen van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.632
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Eiser is van Tunesische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Bij besluit van
11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder hem de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De ophouding
1. Uit het dossier blijkt dat eiser op 7 januari 2022 in Almere in aanraking is geweest met de politie. Hij heeft toen te kennen gegeven dat hij asiel wenst aan te vragen. De politie heeft hem toen heengezonden en hem de gelegenheid geboden om een asielaanvraag in te dienen bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. In de nacht van 8 op 9 januari 2022 heeft de politie eiser weer in Almere aangetroffen. Eiser verklaarde dat hij niet in Ter Apel was geweest, dat hij de weg niet kon vinden en dat hij twee dagen had rondgezworven. Hij heeft op 9 januari 2022 opnieuw aangegeven dat hij asiel wenst aan te vragen. Op 10 januari 2022 is eiser heengezonden vanuit het strafrechtelijke traject en is hij aansluitend opgehouden op basis van artikel 50 van de Vw1.
1. Zie model M105-A “Proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000” van 11 januari 2022.
2. Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiser terecht dat hij op de onjuiste grondslag is opgehouden. Ten tijde van de ophouding was het verweerder namelijk bekend dat eiser uitdrukkelijk een asiel wens had geuit. Dat eiser enkel mondeling deze wens kenbaar had gemaakt, leidt er al toe dat hij vanaf dat moment rechtmatig verblijf had in Nederland2. Als gevolg hiervan bood slechts artikel 50a van de Vw de basis om eiser op te houden. Bij de ophouding was er voor verweerder geen ruimte om een beoordeling te maken van de oprechtheid van de asielwens van eiser. De rechtbank overweegt voorts dat in de inleiding van Model 105-A het volgende is vermeld:
“De ophouding is geschied op grond van: artikel 50, derde lid Vw, de identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld en bleek dat betrokkene geen rechtmatig verblijf had.”Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit evident dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw. Dat in datzelfde Model 105-A vervolgens uit punt 3 blijkt dat eiser op grond van artikel 50a, derde lid, van de Vw is gefouilleerd, is onvoldoende voor de veronderstelling dat de ophouding van eiser op grond van artikel 50a van de Vw zou hebben plaatsgevonden.
3. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zwaarwegende belangen aangevoerd die aanleiding geven om dit gebrek te passeren. Zo is gebleken dat eiser zich zonder geldig reisdocument vanuit Italië naar Nederland heeft begeven en dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Vervolgens heeft eiser zich in Nederland onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Hij heeft zich na zijn inreis immers niet als vreemdeling gemeld. Ook heeft hij na zijn heenzending op
7 januari 2022 naar eigen zeggen twee dagen rondgezworven. In de belangenafweging heeft verweerder ook mogen laten meewegen dat eiser weliswaar op 11 januari 2022 asiel heeft aangevraagd, maar dat hij deze aanvraag inmiddels al weer heeft ingetrokken. Opgeteld bij het feit dat eiser in Nederland niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om zijn zelfstandige vertrek uit Nederland te bekostigen, zijn er afdoende omstandigheden om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en dat hij niet zelfstandig zal terugkeren naar Italië. De rechtbank ziet niet in dat eiser door het gebrek in het voortraject in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt dan ook niet tot opheffing van de maatregel. Verweerder zal wel worden veroordeeld in de proceskosten.
De gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
2 Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de gronden onder 3d en 4a. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijke juist en in het bestreden besluit zijn deze gronden voldoende gemotiveerd. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
De voortvarendheid
6. Eiser stelt dat verweerder de voorgenomen overdracht naar Italië onvoldoende voortvarend ter hand neemt. Hij voert daartoe aan dat verweerder bij brief van
21 januari 2022 een overzicht van de overdrachtshandelingen heeft gegeven. Uit dit overzicht blijkt dat er op 18 januari 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat pas op 24 februari 2022 een zogenoemd Dublingehoor is gepland. Onduidelijk is welke handelingen verweerder op de korte termijn gaat ondernemen. Het is volgens eiser onvoldoende concreet dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het Dublingehoor waarschijnlijk op 24 januari 2002 (en dus niet op 24 februari 2022) zal plaatsvinden.
7. Deze beroepsgrond faalt. Op het moment van het sluiten van het onderzoek had verweerder, blijkens de brief van 21 januari 2022, sinds de aanvang van de inbewaringstelling op 11 januari 2022 al een claimverzoek naar Italië gestuurd en een vertrekgesprek met eiser gehouden. Aldus heeft verweerder tot het moment van de sluiting van het onderzoek voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht van eiser naar Italië. Hieraan doet niet af dat nu nog niet inzichtelijk is op welke termijn verweerder vervolgstappen gaat nemen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Als gevolg van het geconstateerde gebrek bij de ophouding, is de rechtbank wel van oordeel dat eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 januari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.